De vooruitgang door de nijverheid.
In zijn volksboek over de grondbegrippen der staathuishoudkunde (van welk nuttig werk het Willemsfonds te Gent eene vertaling heeft uitgegven), herinnert Otto Hübner, hoe ten tijde der Romeinen, de slaven het graan tusschen twee steenen brijzelden; ieder hunner kon maar eene kleine hoeveelheid meel voortbrengen, en dit was zoo duur, dat de meesters alléén brood aten, terwijl de slaven, die het grootste getal uitmaakten, het graan moesten eten, zonder dat het gebrijzeld was. Heden, zegt de schrijver, aan wiens boek wij dit opstel ontleenen, wordt het graan gemalen bij middel van mechanieken, die door wind, water of stoom gedreven worden; heden ook zijn de mulders geene slaven meer; hun bedrijf wordt niet geringer geacht dan dat van andere werklieden en iedereen, de mulders en de armste lieden er onder begrepen, eet brood. Wij kunnen ons slechts met moeite verbeelden, dat er een tijd is geweest, toen de groote hoop van menschen, graankorrels moest kauwen, in plaats van deegbrood te eten.
Honderd jaren geleden was de katoennijverheid in Europa nauwelijks gekend, er waren toen nog geene mechanieken om het katoen te bewerken; de meeste katoengeweefsels kwamen uit Indië en waren zoo duur, dat slechts rijke lieden er zich kleederen konden van doen maken. Sedert de uitvinding van de mechanieken en andere werktuigen, waarmede het katoen gereinigd, gesponnen, geweven, geverfd en gedrukt wordt, draagt het nederigste werkmeisje katoenen kleedjes, die haar in 't begin der vorige eeuw eene prinses zou benijd hebben. Dank aan de katoenwerktuigen, kunnen millioenen menschen zich, met weinig kosten, thans sierlijk, rein, deftig en gezond kleeden, terwijl de katoenbewerking vele millioenen menschen doet leven. In Engeland, bestaat een tiende gedeelte der bevolking van deze nijverheid. De landbouwers uit de warme landen oogsten jaarlijks omtrent twee duizend millioen kilogram katoen, welk door duizende schepen, in den ruwen of bewerkten staat, naar alle deelen der wereld wordt overgebracht.
Omtrent het jaar 1830 vergde eene reis van Brussel naar Parijs, per diligence, 36 uren tijds en veel geld. Zelfs de rijkste lieden begaven zich zeer zelden naar Frankrijks hoofdstad. Nu brengt u de spoortrein in zes uren van Brussel naar Parijs. Niet zelden trekken dan ook Brusselsche en andere werklieden uit België naar Parijs, wanneer zij weten, dat zij er hooger loon kunnen verdienen. Een veertigtal jaren geleden, zou de rijkste kapitalist, de machtigste koning, den afstand tusschen Brussel en Marseille in geene 36 uren hebben kunnen afleggen, al hadden zij er ook millioenen willen om besteden. Tegenwoordig kost het volstrekt niet veel, om in 36 uren van uit Brussel in Marseille te komen. De locomotieven hebben niet alleen de afgelegene plaatsen dichter bij elkaar gebracht; zij hebben ook den afstand tusschen de armen en de rijken verminderd, die nu, voor weinig geld en als het ware naast elkaar gezeten, met hetzelfde gemak en dezelfde vlugheid reizen.
In het begin der vijftiende eeuw konden slechts weinigen lezen en schrijven. Nu is dit geheel anders, en, dank aan de uitvinding en ontwikkeling van de boekdrukkunst, is al wie lezen kan in staat, zich gemakkelijk boeken te verschaffen. Een nederig werkman die, tegen betaling van eenige centen, een dagblad koopt, is nu zoo goed ingelicht over wat er in de wereld omgaat, als de grootste millionnair, en oneindig beter dan de rijkste menschen van vóór wat meer dan een paar honderd jaren, toen er nog geene dagbladen werden uitgegeven.