Franciscus-Joannes Bouwens.
Franciscus Joannes Bouwens, geboren te Sas-van-Gent (Holland), den 4n November 1800, was de zoon van Jan Bouwens en van Maria Van Goethem. Zijn vader was in de voornoemde stad als meester timmerman gevestigd.
Franciscus verloor zijne ouders toen hij nauwelijks vijftien
jaren oud was. Hij werd, onder de voogdij van zijnen oom, meester Van
Hove, aannemer van openbare werken te Antwerpen, als leergast geplaatst bij Van Raemdonck, meester schrijnwerker te Stekene. Bij dien baas, door wien vele goede werklieden werden opgeleid, leerde hij zeer spoedig zijnen stiel. Zijn oom zond hem vervolgens naar Brussel, waar de jonge Bouwens, na omtrent twee jaren de lessen der academie gevolgd te hebben, in de werkhuizen van den heer Vandermalen aangenomen werd als teekenaar.
Later ging hij werken in de bureelen van den heer Partoes, en zulks wel toen deze bouwmeester gelast was, met de uitvoering van het groot gasthuis van Brussel.
Eenige jaren later werd hij benoemd als opzichter der stadsgebouwen van Brussel.
De menigvuldige bijzondere werken, die hij, in de hoofdstad en in de omstreken, uit te voeren had, deden hem van zijne plaats afzien.
De omwenteling van 1830 kwam voor. Het bouwen stond stil. Gedurende den tijd der beroerten, hield Bouwens zich onledig met het naschilderen van historische tafereelen. De weinige tijd, die hij hieraan wijden kon, was oorzaak dat hij geene gewrochten van eenige waarde in dit vak voortbracht.
Er werd toen een oproep aan de bouwkundigen van het land gedaan, om de plaats van stadsbouwmeester in Mechelen te bekleeden. Velen boden zich aan, en na een belangrijken wedstrijd werd Bouwens, den 7n Februari 1831, benoemd als stadsbouwmeester en leeraar van bouwkunde bij de academie aldaar.
Van dan af, begon voor Bouwens het wezenlijk kunstleven. Gedurende den tijd dat hij zijne kunde en vlijt ten dienste der stad Mechelen stelde, richtte hij aldaar vele gebouwen op, waartusschen wij, als de bijzonderste, opnoemen:
De groote kostschool of pensionnaat van den Brul; - de kapel der Clarissen; - de kapel der Zusters Apostelinnen; - de paviljoenen der Egmont-poort, gediend hebbende als bureel voor het octrooi (dit werk, in klassieken stijl, mag als zijn meesterstuk aanzien worden); - de kiosk, in ojivalen stijl, opgericht in den kruidtuin; - de paviljoenen, in klassieken stijl, aan den inkoom van den kruidtuin; - het voetstuk, in den trant der Vlaamsche kunstherbloeiing, van het beeld van Margaretha van Oostenrijk, op de Grootemarkt; - de zalen van het genootschap de Concorde; - het openbaar slachthuis, waarvan de eerste steen door koning Leopold I gelegd werd, op 3 Juli 1854; - de ijzeren sluithekken der stad; - de gemeenteschool in de Maria-Louizastraat; - de academie van teeken- en bouwkunde, aan de Oude-Halle verbonden, en in den middeleeuwschen trant gebouwd.
Van 1854 tot 1863 werkte hij aan de herstelling van Sint-Romboutstoren. Hij mat dit meesterstuk in al zijne deelen en deed hetzelve op kleine schaal uitvoeren. De achtbare familie van den overledene heeft dit werk nog in haar bezit. Ongelukkiglijk is het niet geheel voltooid.
Bouwens voerde in de stad Mechelen ook menigvuldige bijzondere gebouwen uit. Hij maakte het kwartier aan de standplaats des ijzeren-wegs, opende de schoone Egmontstraat en bouwde de fraaie huizen, staande op de Egmontplaats.
Zijne bediening als stadsbouwmeester, gaf hem ook gelegenheid, om verschillende werken uit te voeren, die eigenlijk tot het ingenieursvak behooren, zooals de brug aan de Leuvensche poort; - de Befferbrug; - de draaiende brug, gezegd kraan-