van Messina vermoord gevonden werden, zonder dat men hun het geringste had ontroofd.
Ontzaggelijke schrik maakte zich van de geheele stad meester en niemand, van wien eenige slechte daad bekend was geworden, waagde zich des avonds of des nachts op straat. Te vergeefs zond men, naar alle kanten, wachten en spionnen uit om den vermetelen moordenaar te ontdekken; zijne bedachtzaamheid, voorzichtigheid en slimheid maakten alle kunstgrepen der politie vruchteloos. Men meende met eene talrijke geheime vereeniging te doen te hebben. Het volk echter was van meening, dat bovennatuurlijke machten in het spel waren, die, bij de duisternis des nachts, over hen gerecht hielden, die op helderen dag waren ontkomen.
De wrekende schoenmaker zegevierde; het geluk dat hem, bij de uitoefening zijner moordbedrijven, begunstigde, hield hij voor den zegen des hemels, die op zijn werk met welgevallen nederzag; en niemand kwam op het denkbeeld in den stillen, ieverigen schoenmaker, dien geheimzinnigen moordenaar te zien, die geheel Messina deed beven.
Op die wijze waren langzamerhand meer dan vijftig personen, die ter slechter naam en faam stonden, vermoord gevonden, - onder hen ook de geheimschrijver en gunsteling van den regent, - en nog had niet de geringste bijzonderheid aanleiding gegeven tot de ontdekking van den dader. Toen vaardigde de regent, markies van Tanuzzi, welke zich onder die omstandigheden ook niet wel te moede gevoelde, eene proclamatie uit, waarbij een iegelijk, die den bewerker of de bewerkers dier nachtelijke moordgevallen ontdekte of hielp ontdekken, eene belooning van tienduizend kroonen werd verzekerd.
Diezelfde som en daarenboven geheele vergiffenis en straffeloosheid werd hem toegekend, die de moorddaden verricht had, zoo hij zich zelve aangaf, en de beweegredenen die hem tot het bedrijven zijner daden hadden aangezet, wilde bekennen.
De schoenmaker geraakte daardoor in een hachelijken toestand. Zijn gerechtelijke iever was reeds eenigszins bekoeld, en in weerwil van alle slimheid, kon hij er toch wel eens tegenloopen. De gelegenheid scheen thans gekomen, om het hoofd voor den strik te vrijwaren. Voorzichtigheid is echter in alle dingen zaak. - Zou het den regent met die proclamatie wel ernst zijn? Eenige dagen na die bekendmaking werd in het stadhouderlijk paleis een ongeteekend briefje gevonden, dat kortweg luidde: zoo de regent zijne belofte voor het altaar wil herhalen, en daarop het heilig Sacrament gebruiken, zoo zal hem volkomen opheldering geworden.
De stadhouder, die, tot elken prijs, het geheim wilde doorgronden, onderwierp zich hieraan. Hij begaf zich den volgenden morgen naar de hoofdkerk en herhaalde voor het altaar zijne belofte, dat hij, zonder eenig voorbehoud, nauwgezet en getrouw, in allen deele zijne proclamatie zou nakomen. Daarna ging hij te communie.
Ook de schoenmaker was in de kerk onder de toeschouwers. Nu speelde hij ten minste veilig spel.
Hij begaf zich naar het paleis, verlangde een gehoor, dat hem onmiddellijk werd toegestaan, en hij bekende den markies, die zijne belofte nogmaals herhaalde, dat hij de geheimzinnige moordenaar was.
Verbaasd en verschrikt trad de regent achteruit, ter nauwernood kunnende gelooven dat deze arbeidsman, die zulk een goedhartig voorkomen had, zulk een ontzettend koelbloedig misdadiger zijn kon. De nauwkeurige mededeelingen van den schoenmaker benamen hem weldra allen twijfel: de verschrikkelijkste man van geheel Messina stond voor den stadhouder. Deze trachtte het gevoel van ontzetting, dat zijne borst drukte, meester te blijven, en hij vroeg hem naar de beweegreden van zijn vreeselijk gerecht.
In eene lange rede verklaarde de schoenmaker dat de slechte wijze, waarop de gerechtigheid werd uitgeoefend, en zijn levendige iever voor deugd en rechtschapenheid, hem tot zulke daden hadden genoopt. Hij beweerde, dat de namen van al zijne slachtoffers berucht genoeg waren, om een gerechtelijk onderzoek noodzakelijk te achten, en hij eindigde met de overheid duchtig te laken, die de schanddaden der vermoorden kalm had aangezien, zonder tusschen beide te komen.
De regent bleef het rechte antwoord niet schuldig. Hij bewees den schoenmaker, dat, naar goddelijke en menschelijke wetten, niemand, behalve de overheid, het recht had om misdaden met den dood te straffen. Dat dus ook hij het rechterlijke ambt, indien de overheid zich niet voldoende van haar plicht kweet, in laatsten aanleg aan den rechtvaardig oordeelenden God moest overlaten, en niet in eigen vermetelheid zich zelve tot rechter opwerpen. Hij had wel zijn woord gegeven, den ongeroepen beul geen haar te zullen krenken, doch zoo hij zich, na verloop van vier-en-twintig uren, nog in Sicilië liet zien, zou hij den dood sterven.
Ontsteld vernam de schoenmaker dit, en viel vol berouw voor den regent op de knieën.
Deze bleef echter vast bij zijn besluit, en daar de schoenmaker zich niet langer veilig achtte, pakte hij zijn geld en goed bijeen, en ging onmiddellijk naar Genua scheep.
Daar leefde hij vele jaren, tot ook aan hem het oude woord vervuld werd: wie bloed vergiet, diens bloed zal ook vergoten worden. Men vond hem op zekeren dag in zijne uitgeplunderde woning door eenen dolkstoot van onbekende hand om het leven gebracht.