Over de aantrekkingskracht.
I. Men geeft den naam van aantrekkingskracht aan eene eigenschap krachtens dewelke de lichamen en derzelver gedeelten geneigd zijn tot elkander te naderen. Het bestaan dier kracht is het eerst vermoed geworden door Isaac Newton. Deze natuurkundige bewees overigens dat de aantrekkingskracht in evenredigheid is met de hoeveelheid stof der lichamen en in omgekeerde reden van het vierkant des afstands tusschen de lichamen, zoodat de aantrekkingskracht viermaal grooter is bij eenen afstand gelijk aan 1 dan bij eenen afstand gelijk aan 2. Men bewijst deze grondstellige wetten door proefnemingen met het volgende waarnemingstuig (
balans van Coulomb). D is een fijn metalen draad, waarvan het boveneinde
vastgehecht is. Aan deszelfs onderste einde hangt eene liggende naald A B die twee kleine ballen draagt; C is een klein gewicht om den draad D eene zekere spanning te doen onderstaan. Het gansche stelsel is overdekt met een rond glazen kasken, op welks binnenwanden verdeelingen aangeduid zijn. Om dit tuig op het afmeten der aantrekkingskracht toe te passen, plaatst men voor de ballen der naald twee andere ballen in eene tegenovergestelde wending. Aanstonds ontstaat er tusschen deze ballen en die der naald eene aantrekkingskracht; en, daar de eerste in stilstand blijven, ziet men de ballen der naald hen naderen, tot dat de wringing des draads met de aantrekkingskracht het evenwicht daarstelle.
Dr F.-J. Matthyssens.