De Vlaamsche School. Jaargang 17
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijCarolus-Josephus van den Nest.Nauwelijks is het graf gesloten van Em. Van Straelen of al wederom ontvalt aan de Vlaamsche beweging een der oudste taalbeoefenaren, onze gewezen medewerker en vriend, de zeer eerw. heer C.-J. Van den Nest. Hij werd geboren te Antwerpen op 10 Februari 1808 en was een zoon van Cornelius en van Maria-Josepha De Lincé. Hij begon zijne studiën te Turnhout, in het gesticht des heeren De Nef en eindigde ze in het collegie te Leuven. In 1828 vertrok hij naar het seminarie van Atrecht in Frankrijk, dat hij in 1829 verliet om, terug in het vaderland, naar Mechelen te keeren, waar hij op 16 Juni 1832 priester gewijd werd. Op 30 September 1836, werd hij onderpastoor der Sint-Antoniuskerk te Antwerpen, waar hij zich als een buitengewoon goed redenaar deed kennen en weldra eene befaamdheid als predikant verwierf. Op 19 October 1844 werd hij onderpastoor in Sinte-Geertruidakerk, te Leuven. In 1845, deed hij eene reis naar Italië, waarover hij verschillende werken uitgaf. In de Vlaamsche School treft men de volgende opstellen van hem aan: 1856, Merkweerdigheden van Italië, bladz. 41, 54, 65; Aen Italië, gedicht, blz. 103; 1857, Het Lazaristenklooster te Venetien, blz. 13; Over den invloed door de pauzen uitgeoefend in Italie op de ontwikkeling der kunsten en wetenschappen, blz. 75, 90, 106, 121, 140, 146, 155, 165 en 198; 1858, Merkweerdigheden van Italie, blz. 133, 138, 148, 155, 164 en 183. In Juli 1846 werd hij kapelaan in de hoofdkerk zijner geboortestad; hij was de boezemvriend van den ieverigen en kunstminnenden deken, die insgelijks in ons tijdschrift herdacht werd.Ga naar voetnoot1 Van den Nest betoonde zich zijn leven lang een vlijtig beoefenaar van kunsten en letteren. Zijne werkenGa naar voetnoot2 verwierven hem ettelijke hooge onderscheidingen. Hij was namelijk ridder der orde van het Heilig-Graf en van de Isabellaorde; hij ontving van Z.M. den koning der Belgen en van Z.H. den paus gouden eermetalen. Hij maakte deel van verscheidene geleerde genootschappen en academiën, zoo in België als in den vreemde. ‘Hij was,’ zegt mevrouw Ida von Duringsfeld in hare levensbeschrijvingen: ‘het ideaal van den overtuigden en gemoedelijken roomsch-katholijken priester.’ Dienstwillig en goedhartig was hij voor een ieder; deze hoedanigheden schenen vooral uit, in de waarneming zijner vrijwillige bediening van bijgevoegd aalmoesenier in de Antwerpsche gevangenis, waar hij, met den toenmaligen bestuurder, den heer Stevens, het stelsel der celgevangenissen bestudeerde. In 1860 werd hij aangesteld als opperaalmoesenier in het groot celgevang te Leuven; hij verbleef in die stad tot 1865, wanneer hij als pastoor te Elewyt bij Mechelen benoemd werd. Sedert dan leefde hij zeer afgezonderd, zich geheel en gansch wijdende aan het welzijn zijner parochianen die hem allen als een vader lief hadden. Op 13 October verwisselde Van den Nest het tijdelijke met het eeuwige. Den 16n October had de begrafenis plaats onder een grooten toeloop van vrienden en vereerders des overledenen. De eerw. heer Terlinck, pastoor-deken van Steenockerzeel, verrichtte den dienst en hield bij deze gelegenheid eene treffende aanspraak tot de inwoners der parochie. Hij herinnerde hun, hoe hij hun aangemaand had, nu zes jaren geleden, toen hij den heer Van den Nest als hun nieuwen herder inwijdde, om naar zijn woord te hooren en naar zijne voorbeelden te leven; hij herdacht met diepe aandoening den lof, waarin hij bij deze gelegenheid over den heer Van den Nest had uitgeweid en verklaarde diep overtuigd, dat hij 's mans verdiensten waarlijk niet overdreven had, want inderdaad: Van den Nest was een herder, dien schoonen naam ten volle waardig; hij leefde slechts voor het heil zijner medemenschen, en allen die hem kenden, eerden en beminden hem. | |
[pagina 158]
| |
De woorden van den eerw. heer Terlinck maakten een diepen indruk en vonden weergalm in de harten van al de aanwezigen, waaronder meer dan een, zich eenen traan uit het oog veegde. Aan het graf sprak de eerw. heer P.-G. Gellens, aalmoesenier te Leuven, de volgende redevoering uit: ‘Eerwaarde heeren, mijnheeren. Vooraleer wij deze grafstede verlaten, laat mij toe, mijne hulde te brengen aan den dierbaren man, wiens ontijdige dood wij allen betreuren. 't Is op dit plechtig oogenblik, dat wij het stoffelijk overblijfsel van onzen dierbaren vriend Van den Nest, in dit graf zien nederdalen, dat wij, beter dan ooit, gevoelen welken vriend, en welken man wij in hem verliezen. Laat mij dan toe, mijnheeren, op dit plechtig oogenblik, u de bewondering uit te drukken die ik voor den eerwaarden overledene steeds heb gevoeld, en de dankbaarheid die ik voor hem steeds in het hart droeg. Mijne bewondering heb ik gezegd, mijnheeren, want ieder een die weet, wat de eerw. heer Van den Nest in de celgevangenis van Leuven heeft bewerkt, kan niet anders dan hem bewonderen voor den liefderijken iever dien hij daar aan den dag legde om het lot der ongelukkige gevangenen te verbeteren. Een enkel woord zal u allen in mijne bewondering doen deelen. De eerw. vriend heeft de eerste het stelsel der celgevangenis in het werk gesteld; vóór hem, bestond het alleen op het papier en was slechts theorie die niet werd toegepast dan hier en daar in kleine huizen. Van den Nest heeft door zijn vernuft en door zijne menschenliefde, die alle moeilijkheden te boven kwam, het stelsel van celgevangenis op eene breede schaal toegepast, en 't is het werk van den dierbaren overledene dat de vreemdelingen te Leuven zijn komen afzien, om het te bewonderen en het na te volgen. De priesterlijke iever van den heer Van den Nest hield zich nog niet tevreden met het voltrekken van dit reuzenwerk. Hij verkondigde nog terzelfder tijd met buitengewone vrucht het woord Gods in al de kerken der stad Leuven; indien het mij toegelaten is eene vergelijkenis te stellen: was hij niet als een andere apostel Paulus? Verkondigde hij niet het woord Gods aan de gevangenen? En mag men niet zeggen, dat het de gevangenis uitsloop om zich te verspreiden over de wereld, daar hij het ook predikte buiten het gevang? Ofschoon ontzaggelijke bezigheden hem in het gevang als vastbonden, zijn priesterlijke iever verdubbelde zijne krachten, en het woord Gods klonk uit zijnen mond ook buiten de geslotene muren. Het woord Gods bleef in de gevangenis niet vastgeboeid. - “Verbum Dei non est alligatum.” En ook mijne dankbaarheid wil ik hier uitdrukken. Gedurende de vijf eerste jaren die ik als onderaalmoesenier in de celgevangenis van Leuven overbracht, was hij mij niet alleen een goedhartig vriend en toegenegen ambtgenoot, hij was mij een vaderlijk leidsman, hij geleidde mijne stappen in de loopbaan die ik tot heden toe heb doorloopen, hij gaf mij de wijze raadgevingen die ik tot heden toe navolg. Het hart bloedde mij dan ook van droefheid toen hij de stad Leuven verliet, maar nog bloediger wonde gevoelde ik in het hart, toen ik de droeve tijding vernam, dat de eerw. heer Van den Nest de wereld had verlaten. Niet voor hem breekt mij op dit oogenblik het hart van droefheid, o neen! De ieverige prediker van het woord Gods, de liefderijke trooster der gevangenen, voegen wij er bij, de vaderlijke zieleherder, de teederachtige broeder eener thans zoo bedroefde familie, smaakt reeds op dit oogenblik het loon zijner schoone deugden. Voor ons alleen is zijn dood een gevoelig verlies; voor hem is het eene onwaardeerbare winst.’ |
|