zaamden en toonden aldus eene ondankbaarheid, welke nog schandelijker was dan het laffe bevel zelf. Vergeefs ging de ongelukkige vorstin met hare drie kinderen smeekend en biddend van deur tot deur, bij hen vooral, die haar vroeger de meeste verkleefdheid betoond hadden; nergens vond zij hulp noch troost; overal werd zij verstooten, en niet éen trek van medelijden of genegenheid van wege de inwoners, waaronder zoovelen door haar gevoed, verzorgd, genezen en verrijkt waren. Uit deze beschrijving van De Vriendts onderwerp (wij ontleenen ze aan den catalogus) kan men zien, dat de kunstenaar zich aan geene gemakkelijke taak heeft gewaagd. Ter zijner eere zij gezegd, dat hij er zich inderdaad meesterlijk heeft van gekweten. Hoevele moeielijkheden er ook verbonden waren aan de uitvoering van zulk onderwerp, hij is ze te boven gekomen op eene roemwaardige wijze. Ook deze schilder mocht het genoegen smaken, door Z.M. den koning met zijnen arbeid geluk gewenscht te worden.
Van J. Cermak is een puik geschilderd kinderhoofd tentoongesteld.
J. Portaels munt uit met twee rijk geschilderde en gevoelvolle tafereelen, De trouwring (behoorende aan den heer K. Verbessem, te Gent) en het kapitale stuk, getiteld Arglistigheid, waarop eene vrouw is afgebeeld die door eene gemaskerde vriendin of vijandin geïntrigeerd wordt. Wij gelooven dat het beeld van de vrouw tot wie de gemaskerde spreekt, voor eenige verbeteringen vatbaar is en veroorloven ons, den schilder aan te raden, het nog eens te overzien.
F. Vinck, wij stippen het met genoegen aan, ontwikkelt zich meer en meer tot een goed schilder. Zijn stuk: Bij recht van verovering, is een zeer aangenaam tafereel, welk zich tevens aanbeveelt om zijne keurige uitvoering. De schilderij: Tot wederziens! verdient nagenoeg denzelfden lof. De twee andere, van den heer Vinck tentoongestelde stukken, meenen wij vroeger te hebben besproken.
Van C. Verlat, die, evenals Ferdinand Pauwels, te Weimar is gevestigd, waar deze twee befaamde schilders onderwijs geven in de schoone kunsten, bevat de pronkzaal eene meesterlijk afgemaalde Kudde schapen, krachtig en breed gepenseeld; de diertjes schijnen te leven, schijnen zich te bewegen op het doek; de hond, op den voorgrond, is niet minder schoon. Het portret van Franz Liszt, door denzelfden meester, schijnt ons in sommige deelen wat hard; over 't geheel is 't echter eene goede schildering te noemen en wij hebben hooren verzekeren dat de gelijkenis allerbest getroffen is. Minder beviel ons het anders keurig uitgevoerde tweede portret des meesters, in matte schildering; deze schildering schijnt nogtans, volgens den meester, te zijn geroepen om zeer voordeelig te worden gebruikt voor monumentale schildering en wij weten, dat de heer Verlat thans matte schilderingen uitvoert in eene zaal te Antwerpen.
Over N. Baudins tafereelen: Einde van den rouw en Het portret van brave tante gewaagden wij in 1864 (blz. 195) en 1870 (blz. 117). - De berisping, van denzelfden schilder, is een stuk van groote kunstwaarde. Stippen wij hier aan, dat Baudin niet genoeg door zijne tijdgenooten gewaardeerd wordt. Zijne werken verdienen nogtans eene eervolle plaats naast die van zijn vorigen meester, den heer Dyckmans, wiens palet een Metzu en Mieris waardig kan worden geacht.
De heer Baudin is bij koninklijk besluit van 27 Augustus, tot ridder der Leopoldsorde benoemd. Deze verdiende onderscheiding is algemeen toegejuicht.
C. Baugniet stelde een goed en gevoelvol tafereel ten toon: in eene rijk gestoffeerde schilderswerkplaats is eene jonge weduwe, in rouwgewaad, neergezeten, om een portret, dit van haren overleden man, te beschouwen. De schilderij draagt voor titel den uitroep, die de vrouw zich laat ontvallen: Hij is het wel! De achter haar staande dienstmeid deelt het gunstig oordeel harer meesteres over de gelijkenis van het afbeeldsel.
C. Bisschop, van 's-Gravenhage heeft zich overtroffen in De keus zijner wieg. Hij brengtons in den winkel van een Zeeuwschen wiegenschilder, waar twee vrouwen hare keus komen doen; dat de wiegen keurig beschilderd zijn laat zich begrijpen. Bisschop heeft ze uitgevoerd en zij maken met de aanwezige personen een puik en als kleur vooral prachtig tafereel uit.
J. Boulanger, van Gent. Zie 1870, bladz. 118.
A. Böhm, van IJperen. Oevers van de Yvette, vallei van Chevreuse (Seine en Oise), is een waarheidsvol tafereel, meer afgewerkt dan hetgeen wij in de laatste Antwerpsche tentoonstelling van dezen schilder aantroffen.
W. Bode, van Dusseldorp, heeft merkelijke vorderingen gemaakt.
G. Brillouin, van Parijs. Zie voor nr 115, jaargang 1870, bladz. 117. De drie kleine tafereeltjes zijn vol verdiensten.
A.-J. Canta, van Rotterdam. Twee tafereelen, waarvan wij er reeds een besproken hebben in 1870, bladz. 118. De belooning voor trouwen dienst, ofschoon wat al te conventioneel van kleur, is met zorg afgewerkt.
C. Cap aast bestendig, maar met geluk, op geestige onderwerpen. Het stuk getiteld Slecht van pas, is de tweede uitgaaf van het schilderijtje, door Cap in Antwerpen tentoongesteld, onder den titel: In eerste klasse. Er is een spoorwegrijtuig op afgebeeld, waarin een jeugdig paar gezeten is, welk in zijne eenzaamheid gestoord wordt door eenen geestelijke, die in den zelfden wagon komt plaats nemen. Komt de geestelijke, volgens den schilder, hier slecht van pas, hij schijnt welkom te wezen bij den heer C. Michiels, van Antwerpen, die het stuk heeft aangekocht en er eene niet onaardige schilderij zal in bezitten.
E. Cardou, van Brussel. Zijne bloemen en bijhoorigheden zijn zeer schoon.
Th. Ceriez, van IJperen. Vier goede kabinetschilderijen: Een tweegezang onder Lodewijk XIII, kegelspelers, een Oudheidkundige (Lodewijk XV) en Poeljenier. Wij zouden bij dezen verdienstelijken schilder meer degelijkheid in de keuze zijner onderwerpen wenschen aan te treffen.
C. Claes, van Tongeren. Drie tafereelen: Na de vacantie (zie 1870, blz. 118) en Vermoeidheid en Communismus in de duinen, zijn goed geschilderde tafereelen; slechts raden wij den kunste-