Aardrijkskundig congres te Antwerpen.
(Zie de vorige aflevering.)
De vierde congres-zitting (17 Augustus), gehouden onder 't voorzitterschap van den heer Khanikoff, werd bijgewoond door den heer Kervijn van Lettenhove, minister van binnenlandsche zaken. Nadat de heer ondervoorzitter d'Hane-Steenhuyse hem had verwelkomd, hield de minister eene aanspraak, waarin hij de opkomst en den bloei van den Belgischen handel afschetste en de nagedachtenis van Mercator huldigde.
Het eerste punt aan de dagorde van deze zitting was de behandeling van het vraagstuk: welke uitkomsten hebben de wetenschappelijke navorschingen betreffende den oorsprong van den mensch opgeleverd? De eerste spreker, over dit punt, was de heer de Quatrefages. Na hem voerden het woord de heeren baron Czörnitz, Jacobs-Beeckmans, Pollen en Omanney. Ofschoon de gedachtenwisseling heel het overige van de zitting in beslag nam, werd er niets in het midden gebracht, dat nieuwe gezichtpunten opende of dat zou kunnen strekken om meer licht te brengen in de bevindingen, welke de wetenschap tot hiertoe over het aangehaalde vraagstuk heeft opgedaan. De bewering van den heer Jacobs-Beeckmans, volgens wien het menschdom niet van één menschenpaar, maar van verschillende menschenparen zou afstammen, die gelijktijdig op onderscheidene punten der aarde zouden geleefd hebben, werd door den heer de Quatrefages bestreden. Hij betoogde dat het verschil welk er tusschen het blanke, gele, roode, bruine en zwarte ras bestaat, volstrekt niet kan ingeroepen worden om de stelling van den heer Jacobs te verdedigen. Hij wees op de verscheidenheden die men aantreft bij dieren, zooals bij voorbeeld paarden; zou men willen beweren, vroeg hij, dat de paarden uit meer dan ééne soort voortgekomen zijn, omdat zij onderling verschillen in gestalte, in de kleur der huid, enz.? Naarmate de dieren zich vermenigvuldigden, naarmate zij zich overplantten van koude naar warme of van warme naar koude gewesten, heeft men en kan men nieuwe rassen zien ontstaan; zoo zal het ook gegaan zijn met de afstammelingen van het eerste menschenpaar. Alle menschen, zoo besloot de heer de Quatrefages, behooren tot ééne soort. - De heer Pollen zegde op het eiland Bourbon (deze Fransche West-Indische kolonie wordt sedert omtrent 25 jaar Réunion genaamd), blanken te hebben gezien, die van een zwarten vader en eene zwarte moeder geboren waren.
De zitting werd gesloten, nadat door den voorzitter (de heer Wafelaer, die den heer Khanikoff had vervangen) medegedeeld was, dat des avonds voordrachten zouden worden gehouden 1o door den heer Carbonel, over de verhouding van het aardmagnetismus tot het noorderlicht, het dierenriemslicht en de rijzende sterren, 2o door den heer Pollen, over reisontmoetingen in Madagascar.
In de vijfde zitting (18 Augustus) hield de heer Becker eene redevoering, om het nut van de aardrijkskundige congressen te doen uitschijnen. Vervolgens ontstond eene nieuwe gedachtenwisseling over het onderwijs van de aardrijkskunde in de scholen, waarna ook de wenschelijkheid werd betoogd van de wereldbollen en landkaarten, volgens zekere gegevens, te verbeteren. Over het eerste vraagstuk voerden het woord de heeren Cocheteux en Levasseur, over het tweede de heeren Silbermann, Levasseur en Franc. Garnier. De heer Ruelens, sprekende over de nog bestaande oorspronkelijke exemplaren van landkaarten, door Mercator vervaardigd, zegde dat in de bibliotheek Richelieu (te Parijs) het eenige nog gekende oorspronkelijk exemplaar van Mercators groote wereldkaart berustte. Van eene andere dergelijke landkaart bezit men enkele stukken. Eindelijk werden door den redenaar zelve, in eene veiling, fragmenten ontdekt van de twee wereldbollen, die Mercator destijds maakte voor den kardinaal Granvelle.
De heer Delgeur hield eene redevoering betreffende Afrikaansche plaatsnamen, die aardrijkskundigen der xviiie eeuw van de kaart hadden doen verdwijnen, terwijl latere ontdekkingen hebben doen zien, dat die uitschrabbingen ten onrechte geschied waren. Spreker geloofde, dat voor de bevordering van onze kennis over Afrika, de studie der middeleeuwsche Arabische schrijvers, zoowel als die van de verhalen der Portugesche reistochten, in de xvie eeuw, zeer aanbevelenswaardig was. Spreker herinnerde zich, in zijne jeugd, eene beschrijving van Congo, door Lopez, te hebben gelezen, waarin de bronnen van den Nijl nagenoeg aangeduid zijn op de plaats, waar men ze nu vermeent te hebben gevonden. Wij herinneren hier ter loops, dat de ontdekkingen, zoo door Livingstone, als Bruce, Speke en andere reizigers gedaan, niet minder eigenaardig de waarde hebben doen uitschijnen welke voor het vinden van de Nijlbronnen aan de mededeelingen van Ptolemoeus verdiende gehecht te worden.
De heer Cortambert trad in eenige beschouwingen omtrent de nog weinig gekende streken der aarde. Als dusdanig noemde hij Tibet, in Achter-Azië, het zuidelijk en noordelijk gedeelte van Azië en het Chinesche rijk; Midden-Afrika; Zuid-Amerika; Patagonië, een gedeelte van Brazilië en de Zuidpoolstreken.
Over den meerderen of minderen smaak, die de verschillende volken voor den zeehandel betoonen, ontstond eene vrij lange gedachtenwisseling, waaraan deelnamen de heeren Stessels, Silbermann en Levasseur. Eerstgenoemde wilde den smaak voor het drijven van zeehandel opwekken door het vermenigvuldigen der aardrijkskundige maatschappijen; de tweede spreker meende dat men hier te doen had met eene quaestie van landaard. Zonder te ontkennen dat de volksaard van eenigen invloed wezen kon, om eene natie meer of minder zeevarend te maken, geloofde de heer Levasseur, dat vooral de aardrijkskundige ligging der landen en de gelegenheid om met voordeel handel te drijven, als hoofdoorzaken dienden beschouwd te worden.
De heer P. Génard droeg eene beknopte levensschets van Abraham Ortelius voor, wiens wieg hij te Antwerpen stelde, in tegenstelling met degenen, die Augsburg (in Beieren) als zijne geboorteplaats aanwijzen. De geslachtsnaam des beroemden