lappen (Skogs-Lappar), die zich met jacht en visscherij, en Visscherslappen (Fisk-Lappar), die zich met de vischvangst op de meren, soms ook met landbouw onderhouden. Sommigen verhuren zich bij de anderen of zwerven bedelend om, de zoogenaamde Sockne-Lappar.
Dit zijn, kort en bondig samengevat, de berichten welke wij bezitten over het kleine volk, waarvan de kunstschilder H. Bource ons zulke puike tafereelen te zien gaf.
Men weet dat Lapland, of Sameland, zooals de inboorlingen zeggen, hoezeer weinig bevolkt, zeer uitgestrekt en in het Noorden van Europa gelegen is. Ten Noorden en Westen grenst het aan de noordelijke IJs. zee, ten Zuiden aan Zweedsch Norrland en Finland en ten Oosten aan de Witte-zee. Het behoort gedeeltelijk onder Zweden en Noorwegen, gedeeltelijk onder Rusland. Lapland is rijk aan bosschen, bergen en meren. De natuur heeft het er den bewoners niet gemakkelijk gemaakt. Het grootste gedeelte van den grond is er voor den landbouw ongebruikbaar; de zomer is in Lapland zoo kort en spoedig voorbij, als de winter er streng en langdurig is. In het Zuiden des lands duurt de langste dag 24 uren; in het noordelijk gedeelte, drie maanden; even lang is in den winter de langste nacht.
Paarden ziet men in Lapland weinig gebruiken; zooveel te meer de soort van herten, rendieren genoemd, en zonder welke de Laplanders zich overigens bezwaarlijk zouden kunnen handhaven in de barre en onvruchtbare streken die zij bewonen. Men heeft wel eens gezegd: het rendier is voor den Laplander, wat de kameel voor de Arabieren is; maar die vergelijking geeft een zeer onvolledig gedacht van het nut der rendieren. Deze weldoeners der Laplanders worden door hen gebezigd als trek- en lastbeesten; het vervoer daar te lande geschiedt meestal met sleden; een rendier trekt zonder moeite eene slede die met eene vracht van tusschen de 50 en 60 kilo geladen is. Onnoodig te zeggen, dat de Laplanders het vleesch der rendieren eten. Zij gebruiken bovendien hunne huiden, om er zich kleederen en tenten van te maken. De rendieren voeden zich met mos en bladeren. Een Laplander die eene kudde van 300 rendieren bezit, wordt als een rijk man beschouwd. Van de melk der rendieren, wordt kaas en, in sommige streken van Lapland, ook boter bereid. Die melk wordt ook wel gebruikt om er visch in te koken. Brood wordt in Lapland niet gegeten.
De Laplanders zijn behendige jagers; de meesten gebruiken nog boog en pijl. Buiten ontelbare zwermen trekvogels, treft men in de Laplandsche bosschen ook hazen, wolven, vossen en beren aan. Het land is bovendien ongemeen vischrijk.
De kleeding der Laplanders bestaat, des zomers, uit eene soort van grof linnen kiel en eene dito broek; des winters zijn die kleedingstukken van vellen gemaakt. De haren muts die zij des winters dragen, verwisselen zij in den zomer tegen een minder zwaar hoofddeksel, doch van denzelfden vorm. Hunne schoenen, uit dierenvellen vervaardigd, zijn zonder hielen en worden aan de broek vastgebonden. Tusschen de kleeding van mannen en vrouwen bestaat weinig onderscheid; het eenigste is bijna dat het bovenkleed der vrouwen langer is dan dit der mannen, zooals blijkt uit onze plaat.
Wat hunnen godsdienst betreft, heeten de Laplanders christenen te zijn; maar volgens getuigenis van geloofwaardige reizigers, schijnen zij met de christelijke leering uiterst weinig bekend en erg bijgeloovig te wezen. Tusschen Zweden en Lapland heeft eenigen handel plaats in pelterijen, alsmede in koper en ijzererts, waarvan in Zweedsch Lapland eenige mijnen bestaan.
Volgens wat dezer dagen in de nieuwsbladen werd gemeld, zou een klein gezelschap Laplanders zich op weg begeven hebben, om Parijs te bezoeken. De Laplanders verlaten weinig hun land, ten zij om jaarmarkten te bezoeken in min of meer nabu-