Het zilveren schuim speelde op hare donkerblauwe golven. Zacht gestuurd door den wind, schoot het schip vooruit; de meeuwen speelden er rondom; nu eens raakten zij even de baren met de toppen der vleugelen; dan weder vlogen zij den boeg voorbij en gluurden met scherpe oogen in het water, om te zien of niet een of ander aas van boord in zee geworpen werd. Over dag vermaakte zich de een of ander met een stukje spek uit te werpen, waarop dan de meeuwen pijlsnel nederschoten en welk zij elkander schreeuwende betwistten.
Hoezeer de dommeling iets levendiger geworden was door de eenigszins sterker waaiende bries, werd het vaartuig tamelijk wel op bakboordszijde gehouden en in den vooravond van den tweeden dag waren al de passagiers en zelfs de dames genoegzaam hersteld, om op het dek te kunnen komen. Een enkele, de heer Levison, bleef nog te bed, tot groote wanhoop van den kajuitsjongen, die maar werk had de waschkom uit te gieten en brandewijn en water aan te brengen.
De kapitein wandelde op het kwartierdek, toen de dames bovenkwamen. Hij trad haar beleefd groetend te gemoet.
- 't Is goed dat gij in de frissche lucht komt, mevrouw Ellis, zeide hij. Gij, zoowel als jufvrouw Kate, maakt den heer beschaamd, die nog altijd in zijne hut ligt te klagen en te kermen. We hebben buitengewoon goed weer en als de bries niet verflauwt, hoop ik u binnen veertien dagen behouden te Liverpool aan wal te zetten.
- God geve dat het zoo zij, zuchtte de oude dame; want het water is niet te vertrouwen. Wie weet, hoe 't er morgen zal uitzien.
- Laten wij ons dan ten minste over het tegenwoordige oogenblik verheugen, riep de zeeman lachend uit. Mary Burton is een flink schip en, ondanks weer en wind, zou ik het op mij durven nemen, u eene spoedige reis te voorspellen. Tot hiertoe heeft mijne bark nog geen tegenspoed gehad.
- God geve dat het zoo blijve, antwoordde de dame.
- Hebt gij het u beneden gemakkelijk ingericht, jufvrouw? vroeg de kapitein aan de jonge dochter.
- Veel gemakkelijker dan wij 't konden verwachten, antwoordde het meisje met een lichten blos. Ik heb maar spijt, dat gij het er minder gemakkelijk om hebt, kapitein.
- Waar gij van spreekt! riep de zeeman, en een vluchtig rood overtoog zijn eenigszins bleek gelaat. God weet het, hoe dankbaar ik Hem zou zijn, als ik mocht gelooven, dat gij u op mijn schip min of meer te huis hebt gevoeld.
- Gij zijt wel vriendelijk, kapitein, zeide de moeder, terwijl hare dochter zich halvelings omwendde en het gesprek zocht af te breken. De Schotten, en het strekt hun tot eer, zijn waarlijk heel beleefd voor de vrouwen. Ik ben dan ook blijde, dat wij in de gelegenheid waren, de reis met uw schip te doen.
- Ik ben er u zeer dankbaar voor, mevrouw, antwoordde de kapitein.
Terwijl hij dit zeide, zocht hij den blik van het jonge meisje; maar deze had zich afgewend om naar de meeuwen te zien, die op dat oogenblik zoo dicht bij het schip vlogen, dat men ze wel met eenen stok zou hebben kunnen treffen. Dicht achter het roer, streken zij op het water neer, om te azen op eenen emmer spoelsel, die de kok juist in de zee gegoten had. Kate schepte behagen in het twisten der vogels, maar het snelzeilend schip had hen spoedig achtergelaten. Dromerig staarde zij op de donkerblauwe golven, wier kleur, als de blik loodrecht daarop valt, in donkergroen schijnt over te gaan.
De landontginner was intusschen bijgetreden en had een gesprek met den kapitein aangeknoopt. Ondanks den schoonen avond, begaf Kate zich al spoedig naar hare kajuit en liet zich dien dag niet meer zien. Den volgenden dag, ofschoon het stil en fraai weder was, vertoonde zij zich evenmin. Zij wendde hoofdpijn voor en verklaarde rust te moeten nemen.
Niet vóór den derden dag kwam zij weder op het dek. Kapitein Powell, die verschillende malen naar haar gevraagd had, trad haar te gemoet, van zoohaast hij haar bespeurde. Hij stak haar zijne hand toe en sprak op bijna verwijtenden toon:
- Hoe hebt gij 't van u zelve kunnen verkrijgen, jufvrouw Kate, ons zoolang uw liefelijk gelaat te onttrekken? Ik mag u zeggen, dat de tijd mij in uwe afwezigheid zeer lang gevallen is.
- Ik ben niet al te wel, luidde het antwoord, en ik kom enkel op het dek, om wat frissche lucht te scheppen.
Er bevond zich buiten den kapitein en het jonge meisje niemand op het kwartier-dek. Aan het stuurrad stond de man voor het kompas, van hetzelve op den boeg van het schip heen en weer ziende, om met de spaken van het rad iedere afwijkende beweging te gemoet te kunnen komen.
- Gij gaat u, gedurende de reis, toch niet in uwe kajuit opsluiten? vroeg de zeeman. Ik had er op gerekend, den tijd aangenaam te korten, door met u te kunnen spreken.
- De reis zal nog zoo lang duren, zuchtte het meisje.
- Die weinige dagen zullen zoo spoedig voorbij zijn, antwoordde Powell, en wie weet of wij nog wel lang 't fraai weer zullen houden, dat wij nu hebben. Storm en regen zullen u dan van het dek doen blijven, terwijl mijn plicht mij dwingt hier boven te zijn. Zijt niet wreed, jufvrouw, dus ging de kapitein na eene korte poos voort, terwijl Kate zweeg. Gij weet niet...
Hij zweeg plotseling stil en Kate zag hem verschrikt aan, want hij had deze laatste woorden op een zonderling hevigen toon uitgesproken. Zijn uitzicht was ook veranderd en zijn gelaat doodsbleek geworden. Slechts zijne oogen schenen vol bloed geschoten. Alsof hij besefte dat zijn veranderd uiterlijke het meisje schrik aanjoeg, wendde hij zich eensklaps om en begaf zich naar den anderen kant van het dek. Kate ontstelde. Zij wilde niet langer met dien wonderlijken man alleen zijn. Sidderend begaf zij zich naar de kajuit, om bij hare moeder bescherming te zoeken.
Het veranderd uitzicht harer dochter konde mevrouw Ellis niet ontgaan.
- Wat scheelt u, Kate? vroeg zij verschrikt. Gij zijt doodsbleek. Kunt gij 't dansen van het schip nog niet verdragen?
- Och, moeder, zuchtte het meisje, ik wenschte dat gij in Nieuw-York mijn verzoek hadt ingewilligd en op een ander schip waart blijven wachten. Ik ben bang voor dit waarop wij nu zijn.