De Vlaamsche School. Jaargang 17
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijOver eenige barbaarsche uitspanningen, zoo van den voornamen als van den minderen man.Tot in 1861-1862 bestond in Antwerpen de gewoonte, om jaarlijks, gedurende de kermis, paling te trekken en ganzen te steken, en zulks nog wel onder de bijzondere bescherming van het stadsbestuur, dat aan de overwinnaars dezer barbaarsche spelen prijzen toekende, bestaande in kleedingstukken, zakuurwerken, hespen enz., aangekocht met gelden uit de stadskas. Het dusgenaamde palingtrekken bestond namelijk hierin: aan het touw van den mast eens vaartuigs, was een groote levende paling stevig vastgemaakt, dien men er met de hand moest gaan aftrekken. Om den paling te genaken, moesten de mededingers over de met zeep bestreken boegspriet van het schip loopen. Het ‘vermaak’ der toeschouwers bestond, in het zien uitglijden en in 't water vallen van de kampers, die niet zelden naar beneden tuimelden, met de helft van den armen levenden visch in de hand. Wat betreft het ganzensteken, dit bestond hierin: in eene kevie, met loozen bodem, die ophing aan een touw, welk over een scheepsdok was gespannen, zaten een dozijn of minder ganzen. De kampers, ieder met eene soort van scherpe lans gewapend, voeren in bootjes onder de kevie door. In het doorvaren staken zij naar de kevie; een welgerichte steek deed den bodem der kevie bezwijken; de reeds door vele steken gekwetste ganzen, vielen in het water, dat zij rood verfden met haar bloed, en toen begon de jacht, onder een zoo uitbundig volksgejuich, als men in Spanje bij de stierengevechten hoort weerklinken.Ga naar voetnoot1 Tot eere van het magistraat en van de beschaving werden deze barbaarsche spelen sedert 1862 of 1863 afgeschaft en dit wel op voorstel van wijlen onzen geachten medewerker, den heer dr. J.-F. Matthyssens, lid van den Antwerpschen gemeenteraad, wiens afbeeldsel in den jaargang 1866 voorkomt. Een ander barbaarsch spel, welk vroeger meer, nu minder in Antwerpen en den omtrek gehouden wordt, is het plaatsen van eene levende kat of duif, op het uiteinde van eene dusgenaamde wip, aan welk doel dan boogschutters de sterkte van hunne spieren en de juistheid van hunnen blik oefenen. In eenige buitengemeenten der provincie Antwerpen heeft men zoo nog, op de kermissen, het eenden- of ganzenkappen. Een dezer watervogels wordt levend met de pooten vastgemaakt aan eene zwierende koord. Ruiters, met sabels gewapend, rennen voorbij en kappen onder het rijden naar de eend of de gans, die niet zelden een half dozijn sabelhouwen heeft ontvangen eer haar lillend lichaam ten gronde valt. Een ander Antwerpsch volksvermaak is het ‘kloppen van de kat.’ Een dezer nuttige dieren wordt - natuurlijk levend! - in eenen zak gestoken, en daarop wordt met stokken geklopt. Het arme dier vlucht zot en razend van pijn en schrik naar al de zijden zijner donkere gevangenis, tot het eindelijk door zijne | |
[pagina 103]
| |
beulen, waartusschen niet zelden vrouwen en meisjes uit de volksklasse, doodgeranseld is. Ieder een kent de hanengevechten, waarmede men zich, op de buitengemeenten vooral, nog zoo ‘verlustigt.’ In de provincie Luik zijn zij, sedert eenige jaren, bij besluit van den provincieraad verboden. Dezer dagen hebben drie Engelsche bladen (de Times, Daily News en Echo) bijna gelijktijdig hunne stem verheven tegen zeker dom en wreedaardig spel, hetwelk jaarlijks te Hurlingham plaats heeft en hierin bestaat, dat de bloem der Britsche aristocratie, voorgegaan door prinsen van den bloede en toegejuicht door de rijkste en de bekoorlijkste van Engelands adellijke dames, bijeenkomt om het ‘genoegen’ te smaken, honderde tamme duiven, opzettelijk daartoe opgelaten, in de vlucht neer te schieten. Niet in gematigde, maar in zeer scherpe bewoordingen klinkt het beschamend foei over dit voorname tijdverdrijf. De Times bestempelt het als ‘de laagste, kinderachtigste vorm van jachtliefhebberij’ en Daily News zegt: ‘indien moedwillige wreedheid jegens het meest onschuldige en weerlooze aller schepselen de fashionable uitspanning van den dag is, moet er dan niet iets verkeerds in het nationale leven, in den staat zijn?’ Het meest verontwaardigd is de Echo, die altoos voor de rechten der vrouw en der dieren gestreden heeft. ‘Kan men iets meer onvrouwelijks denken (vraagt dit blad) dan die hooggeboren, allerbevalligste dames, ruischende in satijn, te midden van rozen en lusthoven, vreugde scheppende in de verminking en den doodstrijd van honderde dier vogels, met welke de dichters haar zoo vaak vergelijken? Is 't door dergelijke spelen, dat de aristocratie van Engeland haar standpunt aan 't hoofd der natie denkt te handhaven? Een wapenschild is in onzen tijd niet meer genoeg; wij behoeven koninklijke koningen, edele edellieden en gentle gentlemen, wil de omwenteling ons niet overweldigen. Want waarlijk de mannen van de Commune zullen juichen, wanneer ze uit Hurlingham vernemen, hoe de leiders en wetgevers des volks zich daar vermaken als eene bende luie, wreede schooljongens!’ Fransche en Belgische bladen hebben van de aangehaalde artikels uit de voornoemde Engelsche bladen melding gemaakt, zonder er bij te voegen, dat de bewuste duivenslachting te Parijs en in den omtrek van Antwerpen geheel op denzelfden voet als te Hurlingham plaats heeft. Voor eenige centiemen kan men te Parijs, in het bosch van Boulogne, zijne schuttersvaardigheid beproeven aan weerlooze duiven, die men tot dat einde in eene fraaie kiosk opkweekt. Aan de liefhebbers wordt een geladen geweer ter hand gesteld; eene of meer duiven, volgens den prijs die men besteden wil en naar gelang men alleen of in gezelschap wilschieten, worden uitgelaten: men legt aan, geeft vuur en volgens de schutters (waartusschen men niet zelden rijk gekleede jufvrouwen ziet) min of meer behendig zijn, komt er een grooter of kleiner getal doorschotene duiven op den grond te recht. Eenige adellijke familiën, die in den omtrek van Antwerpen hare buitenverblijven hebben, vinden het overeenkomstig den goeden smaak en de menschelijkheid hunne bezoekers en zich zelven met dit ‘jachtvermaak’ den tijd te korten. Wij zouden een adellijk oud-minister van oorlog kunnen noemen, die des zomers schier wekelijks opzettelijk uit Brussel kwam, om op het hof van een voornamen rentenier, in eene nabij Antwerpen gelegene gemeente, aan die wreedaardige en domme duivenslachtingen deel te nemen. Met leedwezen moeten wij aanstippen, dat teedere jonkvrouwen, die men nauwelijks in staat zou achten om eene vlieg te dooden, zeer koelbloedig het geweer tegen de duiven hanteeren op de buitengoederen, waar dit ziel- en geestverheffend tijdverdrijf in eere is. Zooals men uit de weinige aangehaalde voorbeelden van dierenmishandeling ziet (en hoeveel langer zouden wij de lijst niet kunnen maken, als wij niet vreesden te wijdloopig te zullen worden!) volgens men uit de aangehaalde voorbeelden ziet, heeft de maatschappij ter bescherming der dieren nog veel werks te verrichten, zoowel in de hoogere als in de lagere standen der samenleving. |
|