| |
| |
| |
Krijg en vrede.
Cantate.
wij vragen door 't werken
Ik ben het woord van God, den menschen toegeklonken,
toen Hij het heelal schiep: ‘bemint en leeft in vrede!’
Ik ben het hoogste goed, door Hem aan de aard geschonken:
waar 't volk in vrede leeft, is iedre dag een schrede
naar 't ware doel - het licht, dat met zijn milde stralen
bezwangert aarde en lucht, bezielt het logge stof;
het licht - de hoop der stulp, de weelde in 's rijken zalen;
o! waar men vrede mint, zingt ieder 's Heeren lof.
wie zou thans verhinderen
wij heil, kracht en macht
Zooals der kimme, rein en klaar,
een donkre stip ontschiet - bijna onmerkbaar,
die zich tot wolke vormt en door het zwerk daar
een onweer broeit, dat nadert loom en zwaar
en dreigt en grolt reeds in de verte;
zoo nadert hier een wolk, meer donker, naar...
die siddren doet des menschen herte;
een wolk van onheil, rouw en smerte:
die dondert: ‘'t land is in gevaar!’
In d'eeuwenouden nacht heb ik het licht ontvangen:
de nijd heeft mij geteeld, 't geweld heeft mij gebaard;
de zucht naar eer en roem, in onverzaad verlangen,
zijn voedsters aan wier hand ik zweef op zee, op aard.
'k Heb aarde, water, vuur - der wereld domme machten,
als slaven rond mijn troon geschaard;
des menschen scheppingsgeest brengt de vernielingskrachten,
die tronen kraken doen - mij aan, van wijd en zijd'.
Al wat de schepping biedt tot welzijn van den mensch,
keer ik van 't ware doel en dwing ik naar mijn wensch:
Tot den strijd!... Welk een lastertaal, o God!
Waarheidschenning, helsche spot
met uw heilge wetten; en Gij laat dit toe?
Het vaderland is in gevaar!
Hoe angstig klopt mij 't moederherte,
hoort! daar dommelt in de verte
't kanon... die klok van dood en smerte!
Hoe angstig klopt mij 't vaderherte,
daar dreunt de noodklok in de verte;
Hoe angstig klopt mij 't moederherte,
daar dreunt de noodklok in de verte;
| |
| |
Te wapen! voor vrijheid, voor land en voor recht,
Maakt allen u vaardig voor 't moedig gevecht;
aan arbeid en liefde vaarwel thans gezegd,
vertrekt niet naar 't leger - naar 't bloedig gevecht,
de schoonste en de bloemigste kronen u vlecht:
de kroon van den teederen zoetvollen echt;
Voor de vrijheid strijden!
het onrecht wreken - smaad en schande en hoon;
of sterven voor het vaderland - hoe schoon!
voor de vrijheid strijden!
Naar de waarheid streven!
het menschdom leiden, hand aan hand - hoe zoet,
verwerven 's volleks broederhand - hoe goed,
naar de waarheid streven!
betrachten 't kroost als minnepand - hoe schoon,
en vruchten oogsten op het land - welk loon,
Voor de vrijheid strijden, enz.
Naar de waarheid streven, enz.
Ha, ha, ha! ('t Kanon dreunt zacht.)
Daar rukken vooruit ten heftigen strijd
mijn machtige legers - manhaftige scharen;
ha, ha, ha - in spoed! (Feller.)
Het vuur in het hart, in de ziele de nijd,
noch wederstand vreezend, noch dood, noch gevaren;
Ha, ha, ha - wat gloed! (Onverpoosd.)
Zij rukken vooruit, over bergen en rotsen,
het zwaard in de hand - ieder slag is de dood...
Ha, ha, ha - wat bloed! (Zachter.)
Daar wijkt nu de vijand, daar vallen de trotschen;
o, duur is de kamp, de zegepraal groot,
Ha, ha, ha - door moed! (Sterft weg.)
Medelijden drijft mij aan,
broeders liggen daar gewond,
Stervend op den harden grond;
troost en bijstand breng ik aan
Voortgestreden - achtervolgd de gansche bende,
eerst des vijands kop verplet;...
tot den laatste hen vernielen...
eerst de strijd ten ende...
eer gij nadert hen wie vielen...
eer gij de gewonden redt; -
Ik ben des Heeren woord, den menschen toegeklonken.
Haat en twist gesloten thans,
bloed genoeg vergoten thans;
het licht, het hoogste goed door God aan de aard geschonken.
Bloed genoeg werd vergoten,
haat en twist zijn gesloten;
o heil, wij smaken vrede!
| |
| |
't Is alles weer rustig in dorp en in stede:
war 't broederbloed vloeide, herploegt men het veld;
en binnen en buiten klinkt 't lied van den vrede,
dat leven, beminnen en werken vermeldt.
Uit 't harte des volks klinkt een dankbare bede
als hemelgezang tot den troon van den Heer:
‘o blijf ons voor immer, gezegende vrede!
o vreeslijke krijg, zag men nimmer u weer!’
Doornik, Maart 1871.
Luitenant Victorien Van de Weghe.
|
|