Inkrimping der vochtkolom.
Wanneer een vocht langs eene opening uit een vat loopt, bemerkt men dat de uitloopende kolom, omtrent op den afstand der halve middellijn der opening, eene inkrimping aanbiedt. Deze inkrimping is daardoor veroorzaakt, dat alle de gedeelten van het vocht volgens eene en dezelfde richtlijn evenwijdig met de as der kolom aan de opening der uitlooping niet te voorschijn komen maar ook volgens schuinsche richtlijnen; zoodat de middengedeelten eene grootere snelheid van beweging bezitten dan de buitengedeelten, wat natuurlijk voor uitwerksel moet hebben alle deze gedeelten te doen samenloopen op zekeren afstand buiten de opening.
Dat al de gedeelten van een uitloopend vocht dezelfde snelheid van beweging niet hebben, kan men echter voor het oog zeer klaarblijkend maken met in het vocht zekere hoeveelheid andersgekleurde stof te werpen. Dit verschil in de snelheid van beweging is ook de reden waarom boven de opening der uitlooping, het vocht den vorm van eenen trechter aanneemt, wanneer zich deze opening in den onderbodem van het vat bevindt. Bij proefnemingen heeft men erkend dat doorgaans de middellijn der inkrimping het 2/3 is der middellijn van de opening der uitlooping.
Wanner een vocht langs eene opening volgens de richtlijn der zwaartekracht uitloopt, vermindert de dikte der kolom vochts zeer snel, uit hoofde dat de zwaartekracht aan het vocht eene verhaaste beweging bijzet; integendeel spreidt het vocht zich uiteen, wanneer het van onder naar boven uitspringt, omdat alsdan zijne beweging door de tegenovergestelde zwaartekracht verminderd wordt.
Eindelijk wanneer het vocht langs eene opening in de zijdswanden uit een vat loopt volgens eene liggende richting, is zijne beweging kromlijnig even als die van eenen bal die uit een kanon geschoten wordt. In alle geval eindigt de kolom met zich uiteen te spreiden, en wel uit hoofde van den wederstand der lucht die zij op haren doorgang ontmoet.
Dr F.-J. Matthyssens.