Het huis was netjes en proper ingericht; hoewel het huisraad zelf van eenvoudigen vorm was, was het alles zeldzaam en dikwerf zijn gewicht in goud waardig. Een kabinet bevatte niets dan Oostersch porselein, erfstukken van verarmde familiën, die altijd blijde waren, dat het in het kabinetje van den Jood werd opgenomen, daar het haar geld bracht om haar leven te rekken. En hoe weinigen van haar waren in staat het naderhand weder in te koopen. Dit kabinet werd dikwijls zonder eenige terughouding voor vreemdelingen geopend, en zijn inhoud werd door menig bewonderaar in oogenschouw genomen.
Hoewel dit kabinet insgelijks kon bezichtigd worden, vermoedden weinige menschen dat, achter hetzelve, nog een tweede was, dat vorstelijke bezittingen in goud en edelgesteente bevatte. Dit was het vertrouwde kabinet, en zoo gemaakt, dat zelfs een nauwkeurig onderzoek zonder eenig gevolg moest blijven; en hierin waren schatten verborgen, die niet door woeker of afpersing waren verkregen, en waarvoor de waardige Jood betaald werd, doch alleen die, welke men ter bewaring aan zijne eerlijkheid toevertrouwde, en waarvoor men nooit betalen zou.
Op zekeren avond, dat het huisgezin op het punt was zich ter rust te begeven, vernam men een zacht kloppen aan de deur, waarop de meester van den huize zich naar voren begaf. Een heer, in een eenvoudig gewaad gehuld, en niets bij zich dragende, zelfs geen wandelstok, waarmede hij zich kon verdedigen, trad binnen. Hij was aan den Jood geheel en al onbekend, en deze scheen ook den binnenkomende vreemd te zijn, want hij vroeg hem naar zijnen naam.
Hij noodigde den bezoeker in het vertrek te komen, waar zijne vrouw tegenover het geopende kabinet was gezeten, toen hij de kamer verliet. Aanvankelijk scheen de vreemdeling er iets tegen te hebben, dat de aanvallige Jodin tegenwoordig was, doch na dat zij haar fraai hoofd had omhoog geheven, en den vreemdeling met eene buiging en een vriendelijk glimlachje had welkom geheeten, scheen hij in hare tegenwoordigheid, gedurende hunne zaken, te berusten. Weldra ging men hiertoe over. De bezoeker was een Duitsche prins, die om eene of andere staatkundige of persoonlijke oorzaak genoodzaakt was Duitschland te verlaten. De roep van 's mans eerlijkheid was tot hem doorgedrongen en hij wenschte, al wat hij bezat, door hem bewaard te zien, indien de Jood dit goed vond.
- Ik wensch, zeide de vorst, slechts zooveel bij mij te houden, als ik behoef om mijne reiskosten naar een vreemd land te bestrijden; eenmaal daar zijnde, zal het mij niet moeielijk vallen zooveel te verwerven als ik, tot levensonderhoud, noodig heb. Indien zich niets naders aan mij voordeed, is mijn voornemen om mij naar dat land te begeven, waar men zegt, dat alle maatschappelijke rang en stand verdwijnen, waar ieder man zoo goed is als zijn gebuur.
De Jood beloofde het hem, en vroeg hem, wanneer hij zijne schatten zou brengen, om daarna eene tweede bijeenkomst vast te stellen, om de zaken te regelen.
- Ik heb ze bij mij, antwoordde de vorst, en bracht onder zijne kleederen een wijden gordel te voorschijn.
Bij nader onderzoek bleek, dat deze alleen openging door het drukken op eene geheime veer, en in de uiterste hoeken was, verborgen tusschen zacht wol, eene verzameling van edelgesteente bijeengebracht, zoo kostbaar en schitterend als het oog van den Jood ooit aanschouwd had. Het was meer dan middernacht, toen het onderzoek geëindigd en de rekening opgemaakt was.
- En nu, sprak de vorst, zou ik gaarne zien waar mijne bezitting wordt geborgen, opdat ik wete, waar ik mijn schat kan vinden ingeval u of uwe vrouw een ongeluk mocht overkomen.
- Dat is slechts eene voorzorg van billijke voorzichtigheid, hernam de Jood. Gij zelf zult zien, in welke veilige bergplaats wij het zullen leggen; en waar het zal blijven, tot gij het weder opeischen zult, of alleen buitengewone omstandigheden de verandering noodzakelijk maakte.
De vensters werden zorgvuldig gesloten om alle nieuwsgierige blikken af te weren. De Jood en zijne vrouw verplaatsten al het porselein en een beschot ter zijde schuivende, dat zoo nauwkeurig was ingezet dat niemand het geheim zou kunnen bevroeden, werd de gordel in eene schuif onder den begaven vloer gelegd. Spoedig was alles weder op zijne plaats teruggebracht. De vorst betuigde zijnen dank, schudde zijne nieuwe vrienden de hand en had weldra zijn land verlaten.
Maanden en jaren gingen voorbij, en de Jood verrichtte als altijd zijne bezigheden. De schoone Sara bracht haren tijd door in moederlijke zorg, aan de wieg harer kinderen. Haar streven was, dat hare zonen zouden worden geene groote, maar rechtschapene mannen; doch hoopte zij tevens, dat zij niet zoo zwaar als hun vader voor hun dagelijksch onderhoud zouden behoeven te worstelen.
Omstreeks dien tijd brak de Fransche omwenteling uit, welke ook geheel Duitschland beroerde. Frankort, Hamburg en Bremen gevoelden den schok, en de arme verjaagde, geplunderde, verraden en vervolgde Joden waren ter nauwernood in staat het leven te redden, daar de verschrikkelijke kreet: weg de Joden! overal weergalmde, en de ooren der Hebreërs zelven verdoofde.
Sara Rothschild bleef ook in dien tijd de onverschrokken vrouw. De zorg verbleekte hare kaken niet, doch hare schoonheid was treffender dan ooit te voren. Als moeder en als vrouw stelde zij allen persoonlijken angst en zorg ter zijde om alleen te leven voor de voorwerpen harer toegenegenheid. Hun huis werd geplunderd, en alles wat slechts eenige waarde had, door den onbeschaamden en teugelloozen soldaat weggeroofd; de Jood zelf werd smadelijk bejegend, om zulke schoone vrouw als in eene kooi opgesloten te houden. De vervolging bepaalde zich hier niet bij. Elke Jood die het hoofd buiten de deur stak, was verplicht zijnen hoed voor de Christenen af te nemen, en indien hij in gebreke bleef, werd hij met steenen geworpen en mishandeld. De trotsche geest van Sara was verontwaardigd te zien, hoe haar echtgenoot en hare jongens, wanneer zij zich tegen de menigte durfden aankanten, beleedigd en bedreigd werden, zelfs door de kinderen der Christenen.
Jaren verliepen. De vorst keerde terug. Hij had treurige en vroolijke tijden beleefd in het land, dat hij zich ter schuilplaats had verkozen, en nu vestigde hij zich in de nabijheid van