Daniel-François-Esprit Auber.
De beroemde toonzetter van de Muette de Portici en zoovele andere muzikale meesterstukken, is op 11 Mei 1871 te Parijs overleden, in den gezegenden ouderdom van 89 jaren. Hij werd geboren te Caen, in Normandië, gedurende het tijdelijk verblijf van zijne ouders in die stad. Hij was zoon van eenen kunstkooper (handelaar in schilderijen, gravuren enz.), te Parijs. De vader wilde den knaap voor den koopmansstand opleiden. 't Schijnt zelfs dat Daniël, nauwelijks den kinderschoenen ontwassen, naar Londen gezonden werd en daar, gedurende eenigen tijd, op een handelskantoor werkzaam was. Het beroep, dat men hem wilde doen aannemen, stond hem echter tegen en hij wist dan ook al spoedig te verkrijgen, dat hij naar Parijs mocht terugkeeren, om er zich uitsluitend te wijden aan de studie der muziek, waarvoor hij buitengewone vatbaarheid aan den dag legde. Of men wel deed, met den knaap aldus zijnen zin te geven, heeft de uitkomst bewezen. Auber verstomde zoowel de professoren als zijne medeleerlingen over de vorderingen, welke hij, in verbazend korten tijd, in het muziekonderwijs maakte.
Hij had het geluk, lessen te mogen ontvangen van den uitstekenden Cherubini, dien hij, in 1842, als bestuurder van het Parijsche conservatorium zou opvolgen. Aubers eerste toonscheppingen waren romances, trios, verschillende stukken kerkmuziek en onder andere eene mis, waaruit hij, zoo men beweert, later een gedeelte overnam in zijne Muette de Portici. Het in die opera voorkomende gebed zou namelijk ontleend zijn aan de mis, welke de componist in zijne studiejaren schreef. Uit Aubers eersten tijd heeft men van zijne hand ook eenige quatuors en concertos voor bassen. Hij was ruim 30 jaar oud, toen zijne eerste opera gespeeld werd. Zij voerde den titel van Le séjour militaire, doch erlangde geenen bijval. 't Was eene komische opera in een bedrijf. Niet vóór 1819, dus omtrent zes jaren na zijne nederlaag, waagde hij zich weder aan den schouwburg, en wel met eene opera getiteld: Le testament et les billets doux. Dit stuk deelde het lot van het voornoemde; 't werd zelfs met nog meer onverschilligheid bejegend. De val dezer beide zangspelen moge Auber hebben bedroefd, er zich door laten ontmoedigen heeft hij niet. Toen hij, in 1820, den Parijzenaren zijne komische opera, la Bergère châtelaine, ten beste gaf, vlochten zij hem kronen. Sedert dien tijd wandelde de gevierde componist om zoo te zeggen enkel over rozen. Op de Bergère volgden