Eene gebeurtenis uit het leven van Napoleon I.
In een Duitsch tijdschrift wordt het volgende medegedeeld uit de papieren van eenen burger der stad Erfurt: in het jaar 1812, toen het groote Fransche leger, zijn noodlot te gemoet ijlende, gereed was om naar Rusland te vertrekken, trokken te Erfurt twintig regimenten zware cavallerie bijeen, die door den keizer moesten in oogenschouw genomen worden. Nooit zag men krachtigere soldaten, schoonere paarden, schitterendere uniformen. Oefent elk militair schouwspel uit zijnen aard reeds eene soort van aantrekkingskracht op de groote menigte uit, hoeveel te meer was dit dan hier het geval, waar ieder soldaat van den wereldveroveraar door schitterenden roem omstraald scheen. Desniettemin gingen weinige Erfurtsche burgers naar buiten om de wapenschouwing bij te wonen. Zij vermeden zooveel mogelijk getuigen te zijn van den zegetocht der overweldigers van hun land.
Vroeg in den morgen kwamen de troepen, die in de stad en de omliggende dorpen nachtkwartier hadden gehouden, tusschen Erfurt, Dettelstedt en Melchendorp bijeen. Eenige burgers, waaronder ook de persoon die dit verhaal op papier stelde, waren de stadspoort uitgegaan, om de wapenschouwing bij te wonen. Onder weg, ontmoeteden zij den keizer en zijn gevolg. Zij schaarden zich op zijde, gingen in eene rij staan, ontblootten het hoofd en zagen den god van het slagveld voorbijrijden. Des keizers gelaat was bol en bleek: men zou gezegd hebben, dat een voorgevoel van Moskou en de Beresina reeds eene duistere schaduw over zijn voorhoofd wierp. Hij droeg het geschiedkundig bekende hoedje, een groenen frak, een wit vest, dat aan de zakken rijk gestikt was en wel eene hand breed onder zijnen frak uitkwam, eene korte witte casimieren broek en rijlaarzen. De keizer zag de burgers die hij voorbijreed stijf en norsch in het gezicht. Er volgde hem een talrijke generale staf en eene Erfurtsche eerewacht. Toen de stoet voorbij was, zetten de burgers hunnen weg naar de paradeplaats voort. Zij hadden dezelve weldra bereikt en zagen, op een duizendtal schreden van zich af, de troepen in een langwerpig vierkant geschaard. De rechtervleugel strekte zich uit naar Dittelstedt, het centrum stond bij Melchendorp; de linkervleugel in de richting naar Erfurt. Gevolgd door zijnen staf, reed de keizer langs den rechtervleugel en nam telkens den bevelhebber van het regiment dat hij voorbijkwam met zich. Muziek, trompetgeschal en het van regiment tot regiment weerklinkende ‘vive l'empereur!’ vervulden de lucht.
Na verloop van ongeveer een uur waren ook de troepen van het centrum in oogenschouw genomen. Nu begaf de keizer zich naar den linkervleugel en hield stil bij het laatste regiment: rijdende kanonniers in groenen uniform. De verhaler en zijne medegezellen waren intusschen meer dien kant genaderd, doch konden geen woord hooren van hetgeen de keizer zegde. Hij liet drie soldaten afstijgen, den mantelzak losgespen, de dekens van de paarden openen en uitspreiden en de uitrusting stuk voor stuk uitpakken en op het deken leggen. De drie soldaten ontkleedden zich tot op het hemd. De burgerlijke toeschouwers wisten niet wat denken over deze zorgvuldige inspectie; maar zij zagen den keizer den bevelhebber van het regiment met driftige, toornige gebaarden aanspreken. De overste reed eenen stap voorwaarts en scheen zich met kalmte en waardigheid te verantwoorden; dan haalde hij zijn paard weder achteruit. Het dier stond echter nauwelijks stil, toen de keizer reeds zijn degen getrokken en den opperofficier daarmede zoo diep in de borst gesteken had, dat hij zwaar gewond ten gronde stortte. Des keizers gevolg sloot eenen kring om den vergramden gebieder. De toeschouwers zagen dus niet wat er verder voorviel.
De wapenschouwing was afgeloopen. Aan de spits van zijnen staf reed Napoleon kalm, alsof er niets bijzonders gebeurd was, langs den steenweg naar Erfurt terug.
Acht kanonniers, met betraande oogen, brachten hunnen overste op eene van boomtakken gemaakte draagbaar snel doch behoedzaam naar de stad. Hij was echter reeds overleden vóór men de poort bereikte.
Onnoodig te zeggen welken pijnlijken indruk door dit voorval werd teweeggebracht. Men moest echter voorzichtig zijn om er over te spreken, want het Fransche stelsel van bespieding was toen in grooten bloei en een onbedachtzaam gesproken woord werd niet zelden met langdurige opsluiting geboet. Natuurlijk waagde het niemand van de Erfurtsche burgerij, om naar de reden te vragen, die tot dezen keizerlijken moord aanleiding gegeven had. De gebeurtenissen in die tijden volgden daarbij elkander zoo snel op, dat het vergrijp des keizers bij de gehoudene wapenschouwing slechts aan weinigen bekend geworden is.