De Vlaamsche School. Jaargang 17
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
De vorenstaande plaat geeft een goed gedacht van het tafereel, aan het Antwerpsch museum geschonken door dokter P. Decaisne, des schilders jongsten broeder. Henri Decaisne, de verdienstelijke en befaamde schilder van het afgebeelde tafereel, werd geboren te Brussel op 27 Januari 1799. Zijn eerste schoolonderricht genoot hij aan het Brusselsch lyceum, waaruit later het atheneum ontstond. Hij was, hoe jong dan ook, een ieverig student en werd als dusdanig door zijne meesters onderscheiden. Decaisne's ouders behoorden tot den zeer fatsoenlijken burgerstand; zij waren evenwel onbemiddeld; hun kroost bestond uit drie zonen en eene dochter. Henri was de oudste van de vier en daar hij nog op de schoolbanken zat, toen hij het ongeluk had zijnen vader te verliezen, begrijpt men dat de veelbelovende knaap, reeds vroeg de droevige werkelijkheid van het leven leerde kennen. In 1816 verliet de jonge Henri het lyceum, waar hij in de laatste jaren op eene beurs gestudeerd had, en in ditzelfde jaar behaalde hij, aan de Brusselsche academie, den prijs van het teekenen naar het antiek figuur. In 1814, terwijl het lyceum, uit hoofde van de staatkundige gebeurtenissen, tijdelijk gesloten was, nam Henri Decaisne les in de schilderkunst bij den teekenmeester van het lyceum, den heer François. Volgens den heer L. Alvin, wiens levensschets van den schilder wij hier aan de hand volgen, maakte hij er goede vorderingen. Op 18-jarigen leeftijd verliet hij het werkhuis van François. De heer Alvin gelooft te mogen aannemen, dat de destijds beroemde Fransche schilder David, uit Frankrijk verbannen en te Brussel verblijf houdende, den jongeling kostbare wenken en raadgevingen verstrekte. Op aanbeveling van David, werd de 19-jarige Decaisne als leerling aangenomen bij Girodet, te Parijs. Later studeerde hij ook bij Gros. Alvin stipt aan, dat de jongeling te Parijs zeer ingetogen leefde, zich met den meesten iever op zijne kunst toelegde en zooveel mogelijk trachtte verbetering te brengen in de stoffelijke omstandigheden der zijnen, die zich rond 1823 te Parijs waren komen vestigen. In vereeniging met zijnen broeder Joseph, die eene betrekking in den Parijschen plantentuin had gevonden, maakte Henri gekleurde steenafdrukken, die nog al gretig verkocht werden en gedurende vrij langen tijd een niet onaardig inkomen aan het brave gezin verschaften. In 1824 nam Decaisne voor de eerste maal deel aan de Parijsche tentoonstelling. Van dan af, ontwikkelde zijn merkwaardig talent zich trapsgewijs en onafgebroken gedurende eene reeks van jaren. Zijne stoffelijke omstandigheden verbeterden, naarmate hij zich meer bekendheid verwierf door zijne werken. Hij kreeg bestellingen (vooral in de portretschildering) en wist er aan te voldoen op eene wijze die ook de moeielijksten bevredigd. In 1830 bezocht hij de kunstverzamelingen van Holland. Vervolgens ging hij zich voor goed te Parijs vestigen. Hij oogstte er veel roem, ook wegens het schilderen van portretten. Wat hij naar de tentoonstellingen zijns vaderlands zond, was zijnen roemwaardig. Bij koninklijk besluit van 29 November 1833 werd hem het verguld zilveren eermetaal toegekend; hetzelfde jaar benoemde de koning hem tot ridder zijner orde. In 1845, ontving hij de ster van het Eerelegioen van Frankrijk. Na 1830 maakte Decaisne zich lid van de Parijsche vereeniging voor de bevordering van het volksonderwijs en gaf hij, in de Lombaardstraat, te Parijs, een kosteloozen teekencursus voor werklieden. In 1840 deed de kunstenaar eene reis in Italië. Menigvuldig zijn de tafereelen, zoo uit de gewijde als uit de ongewijde geschiedenis, waaraan Decaisne het aanzijn heeft geschonken. Zoowel wat betreft de opvatting, als de teekening en de kleur, dragen zij den stempel van het tijdvak waarin de schilder groeide en bloeide, en welk hem te recht als een zijner uitstekendste meesters huldigde. Als dusdanig bekleedt hij nog eene eerste plaats in den rang der kunstenaars en worden zijne tafereelen eervol gewaardeerd. Hoe werkzaam Decaisne zich heeft betoond, gedurende zijne anders betrekkelijk korte loopbaan, kan de volgende lijst bewijzen, waarin men een aantal van des schilders werken opgegeven vindt, met het jaar waarin zij werden geschilderd: 1827, Margaretha van Valois die in den St-Barthelsnacht een protestantsch edelman het leven redt; 1828, De blinde Milton, zijn Verloren Paradijs opzeggende aan zijne dochter; 1829, Karel I, afscheid nemende van zijne kinderen; 1830, De laatste oogenblikken van Lodewijk XIII (museum Luxemburg, te Parijs); Cromwell en zijne dochter; een meisjesportret (tentoonstelling van Brussel 1830); 1831, Lodewijk XIV en mej. de la Vallière (in bezit van graaf Duchâtel); de levensgroote portretten van den hertog van Orleans en prinses Clementina (vroeger in het Palais-Royal, te Parijs); 1832, Fenella, dansende voor Karel II (heeft toebehoord aan de koningin der Belgen); 1833, Koningin Elisabeth en Any Robsart; Anna Bolein, afscheid nemende van hare dochter (dit stuk werd vernield in de plundering van het huis van den prins de Ligne; de schilder maakte de schilderij op nieuw, in 1834, ten verzoeke van den prins de Ligne); in 1833 stelde hij te Brussel ook een portret ten toon; 1834, portretten van koning Leopold I en zijne gemalin, bestemd voor het kasteel van Eu; portret van mej. de Montpensier (voor het Palais-Royal); 1835, eene kruisafdoening voor de hoofdkerk van Tullé; 1836, De schutsengel (in het Luxemburg); Mater-Dolorosa; Agar in de woestijn (Brusselsch museum); 1837, de hertog van Guise, de vergadering der verbondene edelen in het kasteel van Eu voorzittende; 1838, Meditatie der H. Maagd (in de hoofdkerk van Hondchote); 1839, Barmhartigheid; levensgroot portret van Delamartine; België zijne groote mannen kronende (besteld door het Belgisch staatsbestuur); Eene baadster (de twee laatste stukken waren in 1839 te Brussel in de pronkzaal); 1842, Instelling der orde van St-Jan van Jerusalem; Francisca da Rimini (te Brussel tentoongesteld); in 1845 te Brussel tentoongesteld: Vertrouwelijke mededeeling (Italiaansch); Jonge moeder, biddende voor haar kind (eigendom van den heer Delapotterie, te Gent); Kindergebed; vervolgens de teekeningen eener muurschildering (Laat de kinderen tot mij komen) viermaal grooter dan het aan de Brusselsche academie geschonken model uitgevoerd in de kerk van St-Denis, bij Parijs; 1851, Moederlijkheid; De | |
[pagina 67]
| |
biecht (eene Italiaansche boerin die aan een ouden kapucijn belijdenis van zonden doet); een vrouwenportret. Verschillende schilderijen van Decaisne, alsmede des schilders portret, zijn in Parijs gegraveerd. Decaisne leverde enkele waterverfschilderingen; zijn broeder, geneesheer P. Decaisne, bezit er een van. Hij bezit ook de schilderij, die de kunstenaar onvoltooid achtergelaten heeft. De heer Alvin geeft, in Decaisne's levensschets, eene volledige lijst zijner werken: 87 schilderijen (waartusschen eenige studiestukken) en 80 portretten. De heer Decaisne overleed te Parijs, in 1852, den 27n October, 4 ure namiddag. Hij werd niet slechts beweend als kunstenaar, maar ook als mensch, want hij was goed en liefderijk, hartelijk en braaf. Zijne goede moeder moest de smart verduren, haar dierbaren zoon te overleven. Henri Decaisne is niet gehuwd geweest. |
|