een hol gegraven, om daar als kluizenaar te leven. Toen Jaroslaw hem in 1015 tot metropolitaan benoemde, bleef het hol ledig, maar werd kort daarop door eenen monnik, Antonius, betrokken, die weldra vele andere vrome monniken om zich vereenigde, van welke de eerste 12 eene kerk en cellen voor zich in de zandrotsen uitgroeven. Hun aantal werd spoedig grooter, de groot vorst Iriaslaw, de zoon en opvolger van Jaroslaw, schonk hun den geheelen berg boven de holen en stichtte hier in 1055 de groote hoofdkerk, Maria-Hemelvaart. Vele vorsten en bojaren droegen tot de vestiging bij, en de kerk werd spoedig de rijkste van Rusland. De tweede abt, de heilige Theodosius, gaf het klooster een vasten ordesregel, die later in alle Russische kloosters ingevoerd werd. Tegen het einde van de elfde eeuw togen vele monniken ter bekeering der heidenen uit, en ettelijke verwierven de martelaarskroon. Vorsten en andere grooten namen afscheid van de wereld en begaven zich in het klooster en dit verhief zich binnen eene eeuw tot zulk een groot aanzien, dat het later gestichte Sergiusklooster, bij Moscou, er nauwelijks bij vergeleken kon worden. Het werd ook de zetel van kunsten en wetenschappen. Nestor, de oudste kronijkschrijver des lands, woonde in eene dezer heilige cellen. Hij zag nog met eigene oogen de oude gedenkteekenen, vorstelijke begraafplaatsen, kerkboeken en deelde ook de mondelijke overleveringen van den voortijd mede, die hij van inboorlingen en vreemden ontving. Agapet was als geneesheer beroemd. Grieksche schilders onderrichtten den monik Olympias, den eersten Russischen schilder, van welken nog beelden in kerkboeken op perkament in nog frissche kleuren voorhanden zijn. Na het midden der XIIe eeuw schonk de grootvorst Andreas Bogolubski dit klooster den voorrang boven alle andere kloosters van Rusland, gaf het den eernaam van Laura en stelde het onmiddellijk onder den patriarch van Konstantinopel, van wien het tot in 1687
afhing, toen de patriarch Dionysius den czar Iwan en diens broeder Peter-den-Groote zijne rechten op het aartsbisdom Kiew en deszelfs onderhoorigheden voor altijd afstond. Nadat de zetel van het grootvorstendom naar het binnenland van Rusland verlegd geworden en het Sergiusklooster bij Moscou antstaan was, verloor het holklooster voor altijd zijn aanzien.
Boven alle andere heiligdommen van Kiew trekken de holen of catacomben van dit klooster de reizigers tot zich, waarin de lijken van vele heiligen in opene doodkisten rusten, in dezelfde cellen, welke zij met hunne eigene handen hebben uitgegraven. De lijken zijn met een laken bedekt, dat met een groot donkerkleurig kruis versierd is, en waaronder slechts twee hoogten voor het hoofd en de saamgevouwene handen, alsmede de met goud geborduurde pantoffels zichtbaar blijven. Boven de opene doodkist is aan den rand eene tafel met den naam en het sterfjaar des heiligen geplaatst. Velle cellen zijn van buiten geheel gesloten en zonder deur; de bewoners hebben, volgens men beweert, zich alleen door een gat in den muur laten bedienen zonder ooit de cel verlaten te hebben.
De voornoemde uitstekende reiziger, professor Blasius, aan wiens werk wij het bovenstaande ontleenen, bezocht op zijne reis door Rusland, buiten het klooster van Kiew, ook het klooster van Kyrillow, gesticht door den heiligen Cyrillus, den apostel van Noord-Rusland. Dit klooster, eens zoo rijk en beroemd, is nauwelijks meer eene schaduw van verledene grootheid. Alleen de graven van zoovele bisschoppen, vorsten en bojaren, die hunne dagen hier eindigden, herinneren aan een machtig verleden. Ook de kerkelijke schatten, schier de rijkste van alle Russische kloosters, zijn er getuigen van, dat het eens veel vermogende vrienden en middelen bezeten heeft. In het jaar 1764, toen Katharina II alle kloostergoederen introk, had Kyrillow, behalve vele andere inkomsten, 21,600 lijfeigenen; thans telt het nauwelijks 30 monniken. De reiziger en zijne gezellen werden door den abt in het klooster rondgeleid; eerst naar de oorspronkelijke woning van den heiligen Cyrillus, eene ellendige, lage blokhut, waarin men nauwelijks recht op staan konde; vervolgens naar de hoofdkerk van den heilige, die van den grond tot aan de zoldering met goud, zilver, edelgesteente en heilige schilderstukken bedekt is; ook zag men hier de rijke doodkist van goud en zilver, waarin het gebeente van den stichter rust, waaraan men mirakuleuze krachten toeschrijft; vervolgens naar de wapenkamer, waar nog vele oude wapenen, pantserhemden enz. te zien waren. De bibliotheek heeft eertijds eene menigte belangrijke geschiedkundige handschriften bezeten; maar deze zijn thans grootendeels niet meer voorhanden. Aan het klooster is ook een seminarie voor priesters verbonden.
In de nabijheid van Kyrillow, aan de Scheksna, ligt een vrouwenklooster, hetwelk omtrent 300 nonnen bevat, van welke echter slechts een vijftigtal aan het gestrenge toezicht van den ordesregel onderworpen zijn. In de kerk maakte eene godsdienstoefening, door het schoone gezang der vrouwen, een diepen indruk op den heer Blasius en zijne medebezoekers. De gemeenschappelijke eetzaal bevatte het noodige om eenige honderde personen te spijzen en bovendien eene opene tafel voor 30 armen, die daar mochten aankomen. De abdis hechtte bijzonder veel waarde aan het goed, dat in het klooster vervaardigd werd. Groote kassen en kamers vol misgewaden werden bezichtigd, fluweel en zijde, met goud, zilver en parelen geborduurd, de grondkleur steeds rood, als zijnde de geliefkoosde kleur der Russen. Zoo ook moesten de beste schilderessen onder de nonnen, de door haar geschilderde beelden van heiligen laten zien. ‘Men kan, zegt de schrijver, à priori niet genegen zijn, om de kunstvoortbrengselen van geheel ongevormde Russische meisjes die, van kindschheid aan, van alle levendige indrukken des woeligen levens afgesneden en tot hare enge kloostermuren beperkt zijn geweest, met de voortbrengselen eener vrij ontwikkelde kunst te vergelijken. Maar hier kan men met overtuiging zeggen: wat geen verstand der verstandige ziet, dat oefent in een woord een kinderlijk gemoed.’ De menigte der beelden, die op deze wijze door tallooze nonnen en monniken in de Russische kloosters, tot den openbaren godsdienst en tot bijzonder godsdienstig gebruik geschilderd worden, is ongeloofelijk groot. Men bedenke slechts dat er in Rusland 400 monniken- en 100 nonnenkloosters zijn, die voor hunne eigene en voor de overige 100,000 kerken en ook voor 60 millioen menschen de heilige beelden te schilderen hebben, en dat in