De Vlaamsche School. Jaargang 17(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De bestedeling. Ik ben besteed bij ruwe boeren En loop met mijne voetjes bloot, Ik moet er steeds den wagen voeren, En krijg daarvoor het zwartste brood! 'k Mag niet als and're kindren spelen, Maar werken tot den avond laat; En zit ik daarom soms te kwelen. Dan zijn mijn meesters toch zoo kwaad. Waarom, o mijne lieve moeder, Naamt gij uw kind niet mêe naar God? Ach! smeek aan Hem, den Albehoeder, Verzachting voor mijn droevig lot. Wanneer des Zondags andre kinders, Te zamen zijn op 't bloemenpark, En jagen achter schoone vlinders, Dan roept men mij alweer aan 't werk. En zie ik maar eens op naar buiten, Waar alles juicht en lustig zingt, Dan staat er voor de vensterruiten Mijn meester die tot 't werk mij dwingt. 'k Heb bij mijn weet hen niets misdreven, Waarom, waarom mij altijd slaan? 'k Tracht immers naar hun wil te leven, Neem zelfs de grofste woorden aan. Wat men gebiedt, vervul ik spoedig, En veins me dan nog gul en blij, 'k Verricht den arbeid altoos moedig: Hebt met een weeze medelij! Antwerpen. A. Van Rompaey. Vorige Volgende