De Vlaamsche School. Jaargang 17
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijKlaaglied op de dood van Zeger van Kortrijk. 1337.Zeger van Kortrijk, door de Waalsche en Fransche schrijvers Sigier de Courtrai of meestal Sohier le Courtroisien genoemd, is een der mannen die in Vlaanderen, in de eerste helft der veertiende eeuw, eene hoofdrol speelden. Uit het aloude geslacht der heeren van Kortrijk gesproten, was hij een der voornaamste edelen van het graafschap en had zich van zijne jeugd af, zoo door zijn goed beleid en vaderlandsliefde als door zijne onverschrokkenheid en dapperheid beroemd gemaakt. Desniettegenstaande zijn onze geleerden er tot hiertoe niet in gelukt meer dan een belangrijk punt omtrent 's mans leven en betrekkingen op te klaren: zoo, bijvoorbeeld, terwijl de heer baron Kervyn van LettenhoveGa naar voetnoot1 opgeeft, dat de beroemde Jacob van Artevelde eene der dochters van onzen Zeger ten huwelijk had, beweert professor Lentz,Ga naar voetnoot2 dat die verwantschap niet bestaan heeft. Met meer zekerheid weten wij, dat onze Zeger van Kortrijk een der edelen was, die onzen ongelukkigen Graaf Gwij van Dampierre vergezelschapten, toen deze, ten jare 1300, naar Frankrijk trok, om aldaar de genade van den Koning te gaan afsmeeken. Onze Ridder werd in een kasteel opgesloten en bleef een ruimen tijd in hechtenis. Van hetgeen hij tijdens de regeering van Robrecht van Bethune, en zelfs later zou verricht hebben, heeft men weinig of niets geboekt, doch in 1325 komt hij voor goed op het tooneel. In dat jaar had Lodewijk van Nevers zich met een groot getal edelen naar Kortrijk begeven, om die stad in zijn bedwang te houden, maar hij werd aldaar eerst door de burgerij aangerand en tegengehouden en dan door de Bruggelingen verrast; de ridders die met hem waren werden vermoord of deerlijk mishandeld, en de Graaf zelf werd gevangen genomen en naar Brugge gevoerd, alwaar men hem gedurende vijf-en-twintig weken onder de Kruidhalle opgesloten hield.Ga naar voetnoot3 De West-Vlamingen, door het welgelukken van dien aanslag verstout, wilden thans alle pogingen aanwenden, om de Gentenaars, die het met den Graaf hielden, aan hunne zijde te krijgen en zelfs met geweld daartoe te dwingen; doch deze hadden alle maatregelen genomen, om den vijand van hunne stad af te weren. Onder het beleid van Graaf Jan van Namen, van Zeger van | |
[pagina 27]
| |
Kortrijk en Hector Vilain, verdedigden zij zich dapper, en weldra werden de West-Vlamingen, door den strengen winter verrast, genoodzaakt zich te verwijderen, terwijl die van Gent hun overal vervolgden. Tusschen Oudenaarde en Kortrijk sloegen deze eenen hoop van acht honderd Kortrijkzanen, die hun den weg wilden versperren, uiteen, en meer dan vier honderd hunner vijanden bleven op het slagveld. Kort nadien hadden insgelijks de Bruggelingen de nederlaag in de omstreken van Assenede. Door dit alles ontzonk de moed aan deze laatsten, en weldra toonden zij zich niet ongenegen om met den Graaf in onderhandeling te treden; hij werd dan ook korten tijd daarna geslaakt, en vertrok van Brugge naar Gent en van hier naar Frankrijk. Het schijnt, dat Zeger van Kortrijk niet vreemd is geweest aan de loslating van Lodewijk van Nevers en zelfs dat deze grootendeels zijne vrijheid verschuldigd is geweest aan de bemoeiingen van dien Ridder en andere invloedhebbende Gentenaren. De Graaf hield later geene rekening aan Zeger van den uitstekenden dienst, dien hij hem in deze netelige omstandigheden had bewezen. Toen in 1335 de oorlog tusschen den Koning van Frankrijk, Philips van Valois, en dien van Engeland, Edward den Derde, uitborst, zonden de Gentenaars een groot deel krijgsvolk met Zeger van Kortrijk, en onder dezen nog twee andere bevelhebbers aan het hoofd, naar Cassel, om langs dien kant de Vlaamsche grenzen te bewaken. Twee jaren later kwamen de bisschoppen van Kantelberg en Durham, in den naam van den koning van Engeland, te Gent, om te trachten de Vlamingen naar hunnen kant te krijgen. De twee gezanten werden in die stad met veel eerbewyzing ontvangen, vooral door Zeger van Kortrijk, die aldaar het hooge ambt van Ruwaard bekleedde. Zij onderhandelden door de tusschenkomst van den Hertog van Gelderland, met zulk goed gevolg, dat zij met Jacob van Artevelde een verbond tusschen hunnen Koning en Vlaanderen sloten. Lodewijk van Nevers had alles in het werk gesteld, om deze overeenkomst te beletten; hij was immers geheel Franschgezind, zoodanig dat hij de belangen van zijn volk niet alleen geheel verwaarloosde, maar, om zoo te zeggen, met de voeten trapte. De Koning van Frankrijk was over hetgeen te Gent gebeurd was zoodanig verbitterd, dat hij aan onzen zwakken en uitzinnigen Graaf gebood, het aan Zeger van Kortrijk, dien hij als den voornaamsten aanlegger van alles beschouwde, met de dood te doen boeten. Op zekeren dag, verhaalt men, toen onze Ruwaard zich naar Brugge begaf om eene bijeenkomst van 's lands edelen bij te wonen, werd hij verraderlijk gevangen genomen, naar het slot van Rupelmonde gevoerd en aldaar op den 21n Maart 1337 onthalsd. Ziedaar in korte woorden eene beknopte schets van 's mans leven en bedrijf.
Dezer dagen deed de heer graaf Th. van Limburg-Styrum, een zoo vlijtig als geleerd navorscher van onze vaderlandsche oudheden, de belangrijke ontdekking van een Klaaglied op de halsrechting van onzen Zeger. Hij trof het aan in een handschrift, berustende op het stedelijk archief van Gent, en geheeten Mémorial de la famille de Bracle. De vervaardiger van deze geslachtkundige verzameling, Erasmus de Bracle of van Brakel, heer van Varembeke,Ga naar voetnoot1 stamde uit het huis van Kortrijk af; hij arbeidde aan zijn tamelijk omslachtig werk in 1565. Graaf van Limburg had niet alleen de heuschheid mijne aandacht op dat lied, dat het getal onzer tot hiertoe bekende historische zangen gaat vermeerderen, te trekken, maar zond mij tevens een zeer nauwkeurig afschrift van het stuk zelve. Ik deel het hier mede, zonder er eenige veranderingen of verbeteringen aan toe te brengen. Dat kan later gebeuren. 1
‘Cortrosin, wel liefve neve,
Ghy syt staudt ende onversaeght;
Ghy sult rijden van stede tot stede;
Van Vlaenderen maeke ic u Rouwaert.’
2
- ‘Grave van Vlaenderen, des doe ic noode;
Ic sie soo noode mijn onghevouch,
Ic leve soo noode by quaden ase,
Want selve hebbic goets ghenouch.’
3
- ‘Cortrosyn, u spiteghe woorden
En sullen u niet te goede vergaen;
Al vóor dat huus van Rupelmonde
Zal ic u doen dat hoeft afslaen.’
4
- ‘Grave van Vlaenderen, ghy hebt eene dochtere,
Si toent mij so fier een ghelaet,
Daer sal ic noch geen nacht by slapen,
Al saut my naemaels wesen quaet.’
5
De heere van Vlaenderen keerde hem omme;
Hy was tornich ende onghemoet.
- ‘Cortrosyn, ic sal u loonen
Desen torne die ghy my doet.’
6
- ‘Grave van Vlaenderen, ic bidt ghenade,
De doot en hebbic niet verdient;
Het is gheleden een corte wile
Dat ic was u beste vriendt.’
7
- ‘Cortrosyn, staet achterwaert;
Als de maeltyt is ghedaen,
Al vóor dat huus van Rupelmonde
Daer sal men hu dat hoeft afslaen.’
| |
[pagina 28]
| |
8
- ‘Grave van Vlaenderen, ic bidde ghenaede
Voor myn kindt ende voor myn wyf,
Voor myn vrienden en voor myn maghen
Ende voor myn schoene jonghe lyf.’
9
Doen de maeltyt was ghedaen
Cortrosin was daer bereit;
Men ghynck hem daer syn hoeft afslaen;
Het coste hem alle syn suverheyt.
10
Fier ghelaet van schoenen vrauwen
Heeft meneghen man in dolen ghebrocht,
Dat mach men an Cortrosin anschauwen,
Het heeft hem zynen hals ghecost.
11
- ‘Grave van Vlaenderen, ghy syt een heere,
Gaet ghy Cortrosin nu dooden,
Het sal noch haestelic wederkeeren
Dat ghy dat soudt doen seer noode.’
12
Het gheschiede up Ste-Laureins dach,
Des 's morgens vrouch by tyde,
Dat den conninck van Inghelant
Op Vlaenderen wilde striden.
13
Als den dach ten avent ghynck
Haer en was niet bet te moede
Dan of Vlaenderlant ware myn
Ende Brugghe laeghe in rooden bloede.
14
Wy willen gaen bidden Godt den Heere
Ende Marie, Godts moeder was,
Voor Cortrosin, den schoenen man,
Want hy de dood onschuldig was.
De heer Van Varembeke zegt enkel, dat dit lied, hetwelk Zeger van Kortrijk eenigszins in een ongunstig daglicht plaatst en tegen de de historische waarheid aandruist, tot op zijnen leeftijd, dat is 1565, was overgebleven. Doch hij voegt er niet bij, of hij hetzelve in het een of ander handschrift had gevonden, of wel, dat het in den mond des volks was blijven voortleven, en hij het, als op het onderwerp, dat hij behandelde, betrekking hebbende, volgens deze laatste bron geboekt heeft. Wat er ook van zij, stellig dagteekent dat stukje van veel vroegeren tijd dan die van den heer Van Varembeke. Men zal het ruim twee honderd jaren mogen doen opklimmen. Het is immers met een waas van oudheid overschaduwd, dat naar de veertiende eeuw schijnt te verwijzen. Dat het niet moeielijk zou vallen hier en daar aan het lied eenige verbeteringen of kritische herstellingen te doen, zal iedereen dadelijk in het oog loopen. Zoo zou men in de achtste strofe slechts het rijm van twee verzen te verwisselen hebben, en lezen: Voor myn kindt en voor mijn lijf
en vervolgens: Ende voor myn schoene jonghe wijf.
In 1337 immers had Zeger van Kortrijk reeds eenen gevorderden ouderdom bereikt, zoodat zijn ‘schoene jonghe lijf’ zoo goed als een onzin zou wezen. In de vierde strofe zal het woord geen door een moeten vervangen worden. Doch hierop, zoowel als op Zeger van Kortrijk zelven, zal ik waarschijnlijk later en elders wel eens terug komen. Dat Zeger Ruwaard van Gent is geweest, blijkt uit de geschiedenis en ook uit het: ville Gandensis tutor, dat op zijnen grafzerk te lezen stond; doch, dat de Graaf hem tot Ruwaard van Vlaanderen zou hebben aangesteld, vond ik nergens vermeld. Maar, hoe komt het, dat in dit lied een alleronwaarschijnlijkst liefdegeval aan onzen ridder wordt ten laste gelegd? Hieromtrent zal ik eene gissing maken. De ware reden om welke Zeger onthalsd werd, reden die door al onze geschiedschrijvers wordt opgegeven en die ik hierboven reeds heb aangeduid, is geweest omdat de Koning van Frankrijk, ten hoogste op hem verbitterd, onzen lafhartigen Graaf, zoo goed als gedwongen had zich van den dapperen man te ontmaken, die beschouwd werd als het meest gewerkt te hebben om een verbond tusschen Engeland en Vlaanderen tot stand te brengen. De ongehoorde wraakzucht van Lodewijk van Nevers, deed overal eenen allerpijnlijksten indruk, en bracht - iets waaraan hij zich misschien niet verwacht had, - geheel het land in opschudding, zoodanig dat zeer weinigen het nog met hem dorsten houden, en dat hij zelfs weldra genoodzaakt werd uit ons graafschap te vluchten. Thans doe ik de vraag of de aanhangers van Philips van Valois en van Lodewijk van Nevers, om die wandaad eenigszins te verschoonen, en de halsrechting van den ridder als eene verdiende straf te doen doorgaan, dat liefdegeval niet hebben uitgevonden? Dat dit verdichtsel onder het volk verspreid was, bewijst niet alleen ons lied, maar tevens ook eene overlevering, die, volgens genoemden Erasmus van Brakel, van ouds te Melle in omloop was, een dorp waarvan Zeger van Kortrijk heer was, zoowel als van Drongen. In 1565 bestonden nog in eerstgenoemde gemeente de puinen van een slot, gekend onder den naam van 't Hof te Curtrosins, en dat aan het geslacht der Vilains overging. Daarop zou Zeger de dochter van den Graaf, die hij geschaakt had, opgesloten gehouden hebben. Ik aarzel niet dit alles als een bloote uitvinding te beschouwen. Zeger, die een gehuwd man was, en die, toen hij onthalsd | |
[pagina 29]
| |
werd, wel zestig jaar oud moest zijn, wordt steeds afgeschilderd als een toonbeeld van treffelijkheid en van ridderlijke deugden; hij zal dus zijne grijze haren met een dergelijk feit niet bezoedeld hebben. Ten slotte zal ik hier bijvoegen, dat men aan Lodewijk van Nevers slechts eenen wettigen zoon, doch geene wettige dochter toekent; verder had hij nog negen onechte kinderen, hetzij van het mannelijk hetzij van het vrouwelijk geslacht. De liefdegeschiedenis zou dus op eene dezer laatsten moeten toegepast worden. Doch, ik herhaal het, voor mij is het een louter verdichtsel, verzonnen en onder het volk verspreid, om de lafheid van den Graaf eenigszins te verrechtvaardigen, en om de nagedachtenis van den dapperen Ridder hatelijk te maken. Niets anders.
Moortzeele bij Gent. C.-P. Serrure. |
|