De Vlaamsche School. Jaargang 16(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De droom. I. Hij ligt te slapen onder Godes blooten hemel; zijn hoofd rust op een harden steen; hij droomt, en voor zijn geest golft 't blinkend lichtgewemel der starren en der maan dooreen. Hij droomt, en in zijn ziele, de arme dweper waant zich thans rijk te zijn, verliefd, getrouwd; van zorg en lasten vrij thans, door het ruim hij baant zich, veur zijn gezin een weg van goud. O rijk zijn, heilige begoocheling der zinnen, gedroomde lusthof schoon en groot; - begoochling, blonde maagd, betooverende minne, gij vleit, gij streelt ons tot den dood. [pagina 168] [p. 168] II. Een prachtig Eden ligt voor hun thans ook geschapen, hij is de heer van al die wondre pracht; hij heerscht en hij gebiedt, terwijl hij licht te slapen; hij voelt zich zalig in zijn macht. 't Is in de lente en 't zonnelicht schiet milde stralen, alom tiert wanne en vreugdgenot; het zachte koeltje stoeit, der vooglen koren malen hun dankend minnelied tot God. ‘'k Bezit, dus roept hij uit, een hof, een omtrek aarde, 'k beploeg een vruchtbren eigen grond; ik zaai en oogst het graan, 'k win vruchten uit den gaarde, ik kweek de bloemen in het rond. Ziehier mijn hovenier, ziedaar een aantal knechten, die werken, slaven veur mijn zak; terwijl 'k me in weelde baad, fier op mijn macht en rechten; ik ken slechts wellusten gemak.’ III. De weeke grond verkoelt des slapers logge leden; de lucht ontwaakt hem, en hij ziet geen hof, geen rijkdom meer; want 't lief betoovrend Eden is met zijn droom, zijn slaap te niet.... Der dooden akker is de tuin zijns drooms geworden, zijn knecht een man, die graven delft; zijn bloemenhaag een beendrenhoop, verdord en door 's treurwilgs lokken overwelfd. *** Wie 's nachts zijn lusthof droomt, vol bloemen, vol vermaken, daar breekt de dag de bloemkens af; - het leven is een droom, en na het jongst ontwaken. wat blijft er over?... slechts een graf! Victorien Vande Weghe. Vorige Volgende