Luchtweger van Fortin.
Deze luchtweger is voorzien van een kuipken, waarvan men het kwik op eene onveranderlijke hoogte kan brengen.
Deze hoogte wordt aangeduid door een elpenbeenen punt. Het kuipken heeft een beweegbaren bodem, en het is voldoende de vijs V langs den eenen of den anderen kant te doen draaien, om het kwik te doen klimmen of dalen, tot dat het in aanraking kome met het elpenbeenen punt. Deze werking moet alle waarneming voorafgaan, anders zouden de hoogten van den luchtweger niet met elkander vergelijkbaar zijn.
Als men eenen luehtweger maakt, behoeft men verscheidene voorzorgen te gebruiken: a. het kwik moet zeer zuiver wezen, anders zou zijn betrekkelijk gewicht hetzelfde niet zijn voor verschillige luchtwegers; de glazen buis mag niet vochtig zijn, en in haar binnenste mag geene lucht blijven, anders zou dit vocht, tot damp gebracht, te gelijk met de inbeslotene lucht, eene drukking uitoefenen op het toppunt der kwikkolom, en deze beletten tot de vereischte hoogte te klimmen. Men bereikt dit doel met het kwik in de glazen buis te doen koken, naarmate zij gevuld wordt.
Verders om tot geheel nauwkeurige waarnemingen te geraken, behoeft men den warmtemeter te raadplegen, aangezien de omvang van het kwik vergroot en zijn betrekkelijk gewicht vermindert in zekere hoeveelheid voor elken warmtegraad. Het is daarom noodzakelijk de hoogte, door uitzetting veroorzaakt, van de aangeduide hoogte der kwikkolom af te trekken.
Daar de hoogte van den luchtweger de drukking van den dampkring aanduidt, is het natuurlijk dat deze hoogte grooter zij in de nabijheid der aardvlakte dan wel op het toppunt der hooge bergen; ook kan men zich van den luchtweger bedienen om de hoogte der verschillende plaatsen der aarde, boven de vlakte der zee, te bepalen.
Verders zullen wij doen opmerken dat de hoogte van den luchtweger vele veranderingen ondergaat, volgens de verschillige weders en jaargetijden. In het algemeen is het weer schoon en droog, wanneer de luchtweger hoog is of klimt. Het tegenovergestelde heeft plaats, wanneer de luchtweger daalt.
Men onderscheidt twee soorten van veranderingen in de hoogte van den luchtweger, te weten: toevallige veranderingen en veranderingen die plaats grijpen op zekere uren. Wat deze laatste betreft, die zijn voor onze luchtstreken volgens de waarnemingen van den heer Ramond als volgt: in den winter is de luchtweger op zijn hoogste 's morgens ten 9 ure; op zijn laagste ten 3 ure namiddag; het tweede maximum heeft plaats ten 9 ure 's avonds. In den zomer is het maximum ten 8 ure 's morgens, het minimun ten 4 ure namiddag, en het tweede maximun ten 11 ure 's avonds.
Middelbare hoogte van den luchtweger. Daar de veranderingen van den luchtweger in de hoogte doorgaans niet spoedig geschieden, is het klaarblijkend dat men, indien men die hoogte voor elk uur van den dag bepaalde, de middelbare hoogte zou bekomen door het optellen der vier-en-twintig verschillige hoogten, welke som men alsdan zou verdeelen door 24. Doch het is licht te begrijpen dat dit opzoeken veel tijd vraagt; ook gelooven wij hier te moeten aanstippen dat er, ingevolge van menigvuldige opzoekingen door den natuurkundige Ramond met zorg gedaan, er een uur bestaat waarop de hoogte van den luchtweger mag gezien worden als zijnde de middelbare. Voor onze luchtstreken is dit uur, 12 ure 's middags.
Dr F.-J. Matthyssens.