Quinten Metsys. Brief aan den heer en Mr Theodoor Van Lerius, advocaat te Antwerpen.
Veelgeachte Meester en Vriend,
Ik verneem uit het certificaat van goed gedrag - of hoe moet ik het noemen? - door u afgeleverd aan den vriend Pieter Génard, dat gij van geloof veranderd zijt..... opzichtens de geboorteplaats van Quinten Metsys. Bij de eerste lezing van dit stuk scheen mij de zaak tamelijk grof. Wen mannen van uwe ervaring, zeide ik tot mij zelve, zoo gemakkelijk omkeeren, wat heeft men dan van de profanen te verwachten? Trouwens, bij u is er aan geen jurare in verbo magistri te denken. Doch, na een oogenblik overweging vond ik het zoo erg niet meer. Onze staatslieden hebben wel te beweren dat men aan de eenmaal met overtuiging omhelsde beginselen moet getrouw blijven op straf van verlies van alle gezag; die mannen gaan ook zoo stevig in hunne laarzen niet als zij het voorgeven. Wij leven in dagen waarop alles aan 't wankelen gaat; waarop machtige legers in eenige oogenblikken weggemaaid, geduchte steden in enkele uren tot mortel vergruisd worden, en waarop men van beginselen verandert gelijk van kleeding. Ten andere, er bestaan invloeden, waaraan men zich niet kan ontrukken. Gij ziet dus, mijn waarde vriend, dat ik uwe geloofsverandering op wetenschappelijk gebied, kan en wil eerbiedigen, op voorwaarde nogtans dat zij uit overtuiging voortvloeie.
Zoo dan, mijn waarde vriend, gij houdt ‘thans den ouden Quinten Metsys voor een Antwerpenaar van geboorte.’ Plaudite cives! Het zou eene schoone zaak voor Antwerpen wezen. Doch, daar gij uw certificaat hebt laten drukken, zult gij mij vast het recht niet ontzeggen u, op mijne beurt, in het openbaar, te verzoeken uwe voorgeving door eventijdige stukken, te willen waarmaken. Boter bij den visch, als 't u belieft.
Naar mijn oordeel, doch ik ben maar een profane - non licet omnibus adire Corinthum - bestaat er in geheel onze kunstgeschiedenis der 16e eeuw geen feit 't welk op vaster zuilen rust dan het feit betrekkelijk de geboorteplaats van Quinten Metsys. Inderdaad, Guicciardini, die moet aanzien worden als een tijdgenoot, zegt op twee verschillende plaatsen van zijn werk dat hij te Leuven ter wereld kwam; eens waar hij spreekt van den vader Metsys en eens waar hij spreekt van den zoon Metsys. Deze voorgevingen schreef hij, niet in de geschiedenis van Leuven, maar in de geschiedenis van Antwerpen. Guicciardini heeft binnen zijn leven zijn boek tot vijfmaal toe zien herdrukken. Elke dezer uitgaven werd door hem overzien en verbeterd; doch aan de twee voorgevingen betrekkelijk de Metsysen veranderde hij geene letter. Ik durf het u vragen, met de hand op het geweten, of gij mij in onze kunstgeschiedenis uit die dagen eene daadzaak zoudt kunnen aanwijzen welke meerdere garantie oplevert! Geen enkel schrijver der 16e eeuw heeft ze