en protocollen bij de koninklijke commissie van de studiën.
Op de nevenstaande plaat, insgelijks ontleend aan het werk van den heer Lebon, ziet men afgebeeld Karel-den-Groote (Carlomagnus), van wien men weet dat hij zeer veel deed om het onderwijs op te
KAREL-DE GROOTE.
teekening van h. hendrickx, houtsnede van ed. vermorcken.
beuren en te bevorderen en de wetenschap uit te breiden en te ontwikkelen.
Aan de keizerlijke school van Parijs, werd door Karel-den-Groote demeeste zorg gewijd. Deze inrichting diende als het ware tot model aan de talrijke andere scholen, welke in het uitgestrekte rijk, door de zorgen van den vorst, tot stand waren gebracht. In deze school werden niet slechts de kinderen van de edelen en de voorname lieden opgenomen; ook de kinderen van den middelstand (tenuiores fortunoe) werden er toegelaten. Men legde er zich hoofdzakelijk toe, op de algemeene verstandsontwikkeling van de leerlingen.
In de dagen van verpoozing, die hem zijne krijgsbedrijven lieten, kwam Karel-de-Groote in persoon zich van den gang der studiën en de vorderingen van de leerlingen vergewissen. Het gebeurde hem, zelve hun werk na te zien en te verbeteren. Men verhaalt, dat eens het volgende plaats greep, toen hij, na eene lange afwezigheid in Parijs teruggekeerd, een bezoek aan de school bracht. De leerlingen hadden hem hun werk getoond en over 't algemeen was dit van de burgerkinderen veel beter, dan wat hem door de adelijke kinderen werd geleverd. Toen deed Karel hen, die blijken van leerzucht en bekwaamheid hadden gegeven, aan zijne rechterzijde plaats nemen, zwaaide hun lof toe, spoorde hen aan om te volharden op het ingeslagen pad en beloofde, mits zij zich verder bleven bekwamen, hun eervolle onderscheidingen, bisdommen en rijke abdijen te zullen schenken. Vervolgens, zich naar de linkerzijde wendende, waar de trage leerlingen geschaard waren, riep hij hun met donderende stem en woedende blikken de volgende woorden toe: ‘Zoo waar als er een God is, ik geef weinig om uwen adel en uwe schoonheid, al is 't dat andere uw bewonderen. Gij moogt zeker zijn, niets van mij te zullen verkrijgen, als gij door inspanning en vlijt uwe luiaardij niet spoedig doet vergeten.
Of des keizers woorden doeltreffend werkten, wordt niet gezegd.
Dit feit wordt door den heer Lebon aangehaald volgens Monachus Sangallensis, De gestis Caroli Magni, Lib. I, cap. 3.