- Vanwaar kent gij mij? riep de boer uit, toen hij zijnen naam hoorde noemen.
- Wat geeft u dat, hernam de dwerg? Ik ken u; ik weet dat gij een braaf man zijt, en het is daarom, dat ik u ter hulp wil komen. Zijt gij wel zeker of uwe koe niet zal sterven, eer gij te Cork aankomt?
- God beware mij van zulk ongeluk! schreeuwde Mick verslagen.
- Zijt gij zeker, vervolgde de dwerg, er een behoorlijken prijs voor te krijgen op eene markt, waar er zoovele andere zijn. En daarenboven, zijt gij zeker of men u bij uwe wederkomst uw geld nog niet ontnemen zou? Maar waarom wil ik hier nutteloos mijnen tij verliezen, vermits gij uw geluk toch verwerpt.
- Neen! ik zou mijn geluk niet willen weigeren, hernam Mick, en zoo ik zeker was, dat uwe flesch zoo kostbaar is, als gij het wel voorgeeft, zou ik, ofschoon ik voor eene ledige flesch weinig zin heb, er toch mijne koe wel voor geven willen.
- Wat ik u gezegd heb, is waar: daar is de flesch. Wanneer gij in uwe hut zijt wedergekeerd, moet gij alles doen wat ik u ga voorschrijven..... Gij wankelt nog?.... Welnu! vaarwel. Indien gij mijn voorstel aanvaardt hadt, zoudt gij rijk geworden zijn: maar gij zult heel uw leven bedelen; gij zult uwe kinderen door ellende zien verkwijnen, uwe vrouw van honger zien sterven.... Dit deert u niet, Mick Purcell?
- Kom, ik wil u gelooven, zegde Mick, terwijl hij eene laatste poging aanwendde, om zijn haperen te overwinnen. Daar is mijne koe; maar dat de vervloeking van een armen man op u nederdale, zoo gij mij bedrogen hebt!
- Ik stoor mij weinig aan uwe vervloeking of uwe zegening; ik heb u niet bedrogen, en gij zult het dezen avond al bekennen, zoo gij mijne onderrichtingen volgen wil.
- Welnu! spreek, zegde Mick, terwijl hij nog eenige treurige en verteederde blikken op zijne koe wierp.
- Wanneer gij te huis gekomen zijt, wees kalm, en stoor u niet aan de gramschap uwer vrouw. Doe haar de vloerplanken uwer hut kuischen; gebied haar de tafel te midden van uw huis te plaatsen en ze met een wit laken te overdekken, en spreek dan deze woorden uit: ‘Flesch, doe uwen plicht.’ Gij zult zien wat er gebeuren zal.
- En dat is alles? schreeuwde Mick vol onrust.
- Alles! antwoordde het manneken. Vaarwel, Mick Purcell; nu zijt gij rijk.
- God geve het! zegde de boer, en hernam den weg naar zijne woning.
Op hetzelfde oogenblik verdween de dwerg met de koe.
Mick drukte de flesch aan zijnen boezem, uit vreeze, dat ze hem zou ontsnappen en trok heel ongerust naar zijne woning.
- Welhoe! Mick, riep hem zijne vrouw toe, van zoo wijd zij hem zag aankomen; gij zijt reeds terug! Gij hebt nauwelijks tijd genoeg gehad om te Cork aan te komen. In 's hemels naam, wat is er gebeurd? Waar is de koe? Hebt gij ze verkocht? Hoeveel heeft men u gegeven? Wat nieuws is er in de stad? Verhaal mij uwe reis.
- Hoe wilt gij dat ik u op al deze vragen te gelijk antwoorde, zegde Mick, niet weinig verlegen met zijnen toestand. Gij vraagt mij waar de koe is, ik weet er zelf niets van.
- Goed. Gij hebt ze dan verkocht! Aan wat prijs?
- Geduld! geduld, Molly, gij zult alles weten.
- Maar wat wil die flesch zeggen, die gij daar onder uw vest verborgen houdt?
- Wees kalm, zoo gij kunt, lieve Molly, en daar gij het toch weten wilt, zal ik u zeggen, dat men mij deze flesch voor onze koe gegeven heeft.
- Wat! schreeuwde Molly, als door een donderslag getroffen. Dat God ons barmhartig weze! Ik zou nooit verondersteld hebben, dat gij zoo dwaas waart. En hoe gaan wij nu onze pacht betalen? En hoe....?
- Kom, kom, gij zijt niet redelijk, lieve Molly. Ik heb aan den voet des heuvels een oud manneken ontmoet, dat ik weet niet van waar kwam; ik weet ook niet waar het verbleven is; en ik heb aan hem mijne koe voor de flesch gegeven.
- En gij hebt alles geloofd wat hij u zegde? schreeuwde Molly gramstoorig, terwijl ze de flesch in handen nam, om ze aan stukken te slaan.
- Mick, die aan de onderrichtingen des dwergs dacht, behield zijne koelbloedigheid en nam zijne vrouw de flesch zachtjes af.
- Molly begon te weenen; maar toen haar man haar van naald tot draad de ontmoeting met den dwerg had verteld, bedaarde de arme vrouw een weinig, want zij geloofde ook aan spookerij en betooveringen.
Zonder een woord te spreken, stond zij van den stoel op, waarop zij zich had laten vallen, begon de vloerplanken te kuischen, zette de tafel in het midden der hut en dekte ze met een wit laken. Dan zette Mick de flesch op den grond, en sprak de volgende woorden uit: ‘Flesch, doe uwen plicht.’
- Zie, moeder, zie, schreeuwde een der kinderen, naar haar toeloopende.
- Twee kleine lichte en luchtige wezens kwamen uit de flesch, en brachten gouden en zilveren schotels, vorken en messen op de tafel, alsook de uitgezochtste spijzen. En toen hunne taak afgedaan was, trokken zij de flesch weder binnen en verdwenen. Mick en zijne vrouw konden van hunne verwondering niet terugkomen. Nooit hadden zij zulke pracht of zeldzaamheid gezien. Eindelijk zetteden zij zich aan tafel, en, niettegenstaande hun goeden Ierschen eetlust, konden zij slechts een klein gedeelte der opgediende spijzen verzwelgen.
Toen zij dit wonderbaar maal geëindigd hadden, kwamen de twee kleine wezens weder uit de flesch, en dienden de tafel af.
- Ha! riep Molly uit, de brave man heeft u niet bedrogen; gij zijt rijk, lieve Mick.
Den volgenden dag ging de boer het gouden en zilveren tafelgoed naar de stad verkoopen, betaalde zijne schulden, en kocht eene kar met twee paarden.
Zijne geburen, die zeer verwonderd waren over de onkosten, welke hij deed, hij die van te voren zoo arm was, konden die schielijke verandering van fortuin maar niet uitleggen.
- Een hunner had eindelijk, bij middel van verleidende vragen, het geheim van den boer ontdekt, en bood hem in ruiling zijner