De Vlaamsche School. Jaargang 16
(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijAlgemeen Vlaamsch Idioticon.In 1865, bladzijde 113, hebben wij het prospectus van dit werk aangekondigd. Dikwijls hebben wij nogtans hooren vragen: Idioticon, wat is dat? Trachten wij dat op te helderen voor al wie het niet weet. Het is een boek of verzameling van woorden en zegswijzen in België gebruikelijk en in de bestaande woordenboeken niet te vinden. Wij beleven een tijdstip in hetwelk, om zoo te zeggen, alles zijne liefhebbers, zijne navorschers vindt, dat bijna alles het voorwerp is eener afzonderlijke wetenschappelijke studie. Men maakt verzamelingen - van pimpels, van adres- en doodskaarten, van beeldekens, ja tot van postzegels toe. De liefhebberij der moederspraak, is de diepere kennis van de taal eens volks, is de verzameling van al de woorden en zegswijzen, door welke de geest van het volk zich uitdrukt en zijne gedachten mededeelt. Is dat geene prijsbare en nuttige wetenschap? - De taal is het kostbaarste pand dat een volk van zijne voorvaderen overgeërfd heeft. Zij is het kenmerk, dat het eene volk van het andere onder- en afscheidt. De volkstaal is, mede met den godsdienst, de sterkste steunpilaar ter behoudenis van het nationale gebouw en van de vrij- en onafhankelijkheid eener eigenaardige natie. Daarom hebben alle volkeren die niet in verval waren, die hun zelfbehoud en grootheid betrachteden, hunne landtaal in waarde gehouden, en zich hare opbeuring en beoefening aangetrokken. De volkstaal werd en wordt bij de Duitschers en de Hollanders in groote eere gehouden en met voorliefde gesproken en geschreven. De diepere taalstudie heeft in beide landen sinds langen tijd meesterstukken van wetenschap voortgebracht. Men heeft daar de algemeene Dietsche spraak tot in hare verste uitgestrektheid, tot in hare geringste bijzonderheden nagegaan en onderzocht, en, alzoo, geleerde werken over de gewestelijke woorden en idiotismen van de onderscheidene landschappen in het licht gebracht. | |
[pagina 51]
| |
Het is alleen in België dat het aanzienlijke gedeelte der natie, dat zij, die wel de waarde en het nut eener volkstaal moesten beseffen, de taal des lands laten vervallen, om geen harder woord te gebruiken. Ook werd van ouds het onderwijs der moedertaal en derzelver studie verwaarloosd. En dit is nog het geval op huidigen dag bij het groot deel der geletterden. In onzen leeftijd echter zijn er eenige vrome mannen opgestaan, die zich den opbouw van de taal huns vaderlands hebben aangetrokken. Willems, David, Bormans, Snellaert en nog anderen, en thans eene menigte navolgers dier veteranen van de national taalbeweging, die allen onbaatzuchtig en met standvastigen moed arbeiden aan de verheerlijking, de in eere- en rechtherstelling onzer Dietsche taal, ‘le plus puissant levier de la nationalité belge,’ zoo Leopold I te Gent, in eene plechtige omstandigheid, eens zegde. De eerw. heer David, wiens afbeeldsel wij in 1865 hebben medegedeeld,Ga naar voetnoot1 was een der zeldzame mannen, wier aandacht hier te lande gevallen was op de bestudeering der Idiotismen van 't zuidelijke Nederland. In 1859 vatte die geleerde het gedacht op een algemeen Vlaamsch Iidoticon tot stand te brengen. Te dien einde schreef Met Tijd en Vlijt eene prijsvraag uit, die in 1860 door zestien mededingers gunstig beantwoord werd. Buiten den prijskamp kwamen er nog lijsten van gewestelijke woorden in van verschillende taalminnaars. Derhalve was er vooraad van goede bouwstoffen toegezonden uit alle gewesten van den Belgischen grond, van boven Poperinghe tot verre achter Venlo, en van Blankenberghe af tot aan de Pruisische grens en Keulen. Het was onze medewerker, de zeer eerwaarde heer Schuermans, die de zware taak der bewerking van dit belangrijk Idioticon op zich nam. De beweegredens, die hem daartoe hebben aangezet, leze men in het voorwoord des werks, dat thans geheel voltrokken en een onmisbaar boek is voor al wie zich op de taalstudie toelegt. De bewerker is er verre af zijn eigen werk te prijzen; hij zelf heeft de overtuiging van deszelfs onvolmaaktheid en wil in alle ootmoedigheid belijden, dat niet slechts de noodige tijd, maar zelfs de noodige bekwaamheid en de te raadplegen boeken hem ontbraken om iets beters voor den dag te brengen, iets wat op de tegenwoordige hoogte zij der taalgeleerdheid van Holland of Duitschland. Maar toch heeft hij met gerust gemoed zijnen arbeid de wereld ingezonden, de beoordeeling ervan, vol betrouwen, overlatende aan de rechtvaardigheid des tijds en de bevoegdheid van deskundigen. Wij bepalen ons hier aan te halen wat reeds vroeger de heer Dr M. De Vries, hoogleeraar te Leiden die, met Dr Te Winkel, opsteller is van het groot woordenboek der Nederlandsche taal, zegde: ‘Met het grootste genoegen heb ik achtereenvolgens de drie afleveringen ontvangen en telkens veel belangrijks in uwe schoone verzameling gevonden. Ook bij het woordenboek maken wij er dankbaar gebruik van, al kunnen wij ook de meeste woorden niet opnemen, in zooverre zij provincialismen zijn en dus niet tot het kader van ons woordenboek behooren, evenmin als de provincialismen van Groningen en Overijsel. Ik hoop van harte dat gij den zwaren arbeid, onder Gods zegen, gelukkig zult mogen volbrengen. De aanmerkingen van hen, die, der zake onkundig, een Vlaamschen woordenschat “onbeduidend” achten, zullen u, hoop ik, niet ontmoedigen. De tijd zal hen hunne dwaling doen inzien en uwe edele pogingen in 't ware licht stellen.... Maar daar moet men zich overheen zetten in de vaste overtuiging, dat men door ijver voor de vaderlandsche taal een heiligen plicht vervult, en daardoor “Godsdienst, Taal en Vaderland” gelijkelijk in eere houdt. Ik raad u dan ook ten sterkste aan met moed voort te streven, en het aantal woorden liever nog te vermeerderen dan te verminderen. Juist die zoogenaamde straatwoorden, als door het volk geschapen, zijn dikwijls uit een taalkundig opzicht hoogst belangrijk, enz.’ Wijlen de geleerde J.-M. Dautzenberg, een onzer beste taalbeoefenaars, schreef het volgende: ‘Bevoegde rechters over een werk gelijk het door Ued. uitgegeven Idioticon zijn zeer klein in getal; wat de groote hoop looft of berispt, moet Ued. omtrent onverschillig zijn. Of er te veel of te weinig opgenomen worde, doet weinig ter zake. In alle geval beter wat te veel dan te weinig. Ik weet niet naar welk plan gij arbeidt, welk Idioticon gij als richtsnoer hebt kunnen nemen. Indien gij plan en inrichting hebt moeten verzinnen, dan was uwe taak een reuzentaak. Ik lees met genoegen de beteekenissen en ophelderingen, die gij kort en bondig over elk woord aangestipt hebt... Ware uwe bewerking nog gebrekkig (wat zij niet is), dan nog zou uw Idioticon toch, als eerste ernstig werk ten onzent, steeds als typus worden beschouwd, waaraan te verbeteren blijft zonder dat het zijne oorspronkelijke waarde verliest. Ik denk aan Voss' vertaling van Homeros, die sinds dien tien nieuwe verbeterde vertalingen ontving, zonder iets van Voss' roem ontnomen te hebben. Het gaat zulken boeken gelijk het den stoomtuigen gaat, men verbetert ze gestadig, maar men herinnert zich dankbaar des eersten uitvinders. Zoo hoop ik, dat het uwen Idioticon ook zal gaan.... Gaat alzoo voort gelijk gij begonnen hebt et persevera usque, ad finem ubi’ corona, ubi monumentum.’
Vorenstaande getuigenissen zullen voldoende zijn om te bewijzen dat het Algemeen Vlaamsch Idioticon wel geen onbeduidend ding is, maar iets dat gewaardeerd en ondersteund dient te worden door degenen, voor wie de volkstam, tot welken zij behooren, en de vrijheid en grootheid van dezen stam eene wezenlijke waarde hebben. Volgens zijne vruchten moet men den boom oordeelen en de wetenschap prijzen en aanmoedigen waar deze dan ook gevonden worden. De zeer eerwaarde heer Schuermans verdient de dankbaarheid van alle taalminnaars.
Wij wenschen hem van harte geluk met zijn zoo veelomvattend als moeilijk werk. |
|