Een gelukkige vader.
Hoe prachtig verlaat de zon de Oosterkim en schiet hare weldadige gulden stralen over de aarde! Hoe zoetluidend zingt de nachtegaal, en hoe vroolijk verheft al zingende de leeuwerik zich in de hoogte en verliest zich voor onze oogen in het zwerk! De natuur is uit hare nachtelijke sluimering ontwaakt en elke plant heeft zich in de frissche en verkwikkende dauw verjongd. Ik zelf schijn te herleven; zoo sprak een eerbiedwaardig ouderling, terwijl hij zich voor den drempel zijner woning plaatste, om er de gezonde morgenlucht in te ademen. Hoe schoon, vervolgde hij, is alles om mij henen, slechts vreugdestemmen treffen mijne ooren. Almogende God, hoe lang zal het mij nog vergund zijn uwe grootsche schepping te bewonderen? Reeds negentig maal heeft de lente mij hare lieflijke bloesems en de herfst de smakelijke vruchten daarvan aangeboden; en wanneer ik aan die verloopene jaren terugdenk, zijn zij henen gevlogen als eenen rook, die zich in eene onmeetbare lucht verliest. Wat zachte ontsteltenis gevoelt mijn hart! Eene zoete verrukking die mijne tong niet uitspreken kan. Als ik eenen blik op het verledene werp, vind ik dat mijn leven slechts eene langdurige lente geweest is; mijne droevige stonden waren van korten duur, nooit heeft eene ramp mijn stoffelijk bestaan geteisterd, noch zwart verdriet mijne ziel gefolterd. Met verrukking zag ik in de toekomst, toen mijn zoon, mijn eenig kind, mij lachend kwam toegeloopen en de eerste woorden uitstamelde. Ja, aan den gezichteinder zag ik alsdan voor mij heldere dagen opkomen. Ik zal, zoo dacht ik, dit lieve kind voor alle ongevallen trachten te beveiligen, ik zal het met de grootste zorg opkweeken en zoohaast zijn zwak begrip voor beseffing vatbaar is, zal ik het de deugd leeren kennen, de eerste grondbeginselen der zedeleer inplanten en het werk doen beminnen. De Godheid zal, hoop ik, mijne vaderlijke zorgvuldigheid zegenen, zij zal deze jonge spruit weelderig laten opgroeien, heerlijke vruchten dragen en eenen boom worden,
onder wiens schaduw mijn zwakke ouderdom rust vinden zal. Zoo dacht ik, en mijn wensch is verwezenlijkt; mijn zoon is de troost en het geluk mijner oude jaren; hij behandelt mij met de teederste kinderliefde, verlengt mijne dagen, verzacht de ongemakken die de ouderdom medebrengt, en vergoedt mij ruimschoots de vaderlijke liefkozingen en de onophoudelijke zorg die ik hem in zijne kinderjaren toebracht. Om mijn zoon alleen, bemin ik het leven; doch mijne loopbaan is bijna ten einde, elke dag gevoel ik mijne lidmaten verzwakken en mijne levensgeesten uitdrogen; weldra zal ik deze aarde verlaten en mijne beenderen zullen nevens degene mijner afgestorvene ouders en dierbare gade rusten. Het verlies dezer lievelingen is de eenigste wonde die ooit mijn gevoelig hart deed bloeden, maar de wijsbegeerte, die mij als eene getrouwe vriendin nooit verliet, heelde ze welhaast, zij schreef mij voor de droevige herinnering ervan door eene gedurige geestesinspanning en onophoudende werkzaamheid te dooden. Zoo vloog mijn leven zachtjes henen en leidde mij tot aan den boord des grafs: ik zal gelukkig sterven; ja, vergenoegd daal ik ten grave, met de overtuiging dat mijn zoon het door hem ingeslagene pad der deugd zal blijven bewandelen. De deugdzame alleen is gelukkig, zijne zuivere ziel wordt nooit door wroegingen, noch door het treurig aandenken eener gepleegde misdaad gefolterd; hij is steeds opgeruimd en geniet met tevredenheid het lot dat hem op aarde beschoren is; zijn grootste genoegen bestaat in anderen goed te doen, genoegen, waardoor hij de genegenheid en liefde zijner medemenschen wint. Des morgens ontwaakt hij vroolijk, de dag is hem zoet en aangenaam en de nacht ontvangt hem zachtjes in zijne armen en vergunt hem zijnen weldadigen en krachtherstellenden slaap. Zijne van smetten zuivere ziel is altijd vroolijk; zelfs in de oogenblikken van tegenspoed geniet hij een stille vrede, wier balsem alle smarten lenigt en alle wonden heelt, een vrede die door niets gestoord
wordt, de ouderdom zelf, die alles vernietigt, maakt hem zachter en liefelijker. Met recht mag men zeggen dat noch rijkdommen, noch eer, noch wereldgrootheid het lot van een rechtschapen deugdzaam mensch evenaren kan.
Couckelaere.
Prudence Lansens.