De Vlaamsche School. Jaargang 16
(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijHet sterfbed eens konings.Ga naar voetnoot1Zelden had het koninklijk paleis een vroolijker en ergerlijker schouwspel opgeleverd dan op Zondagavond, den eersten Februari 1685. De groote gallerij van Whitehall is vol gasten en spelers. De koning (Karel II van Engeland) zit te keuvelen en te dartelen met zijn drie sultanaas, de hertogin van Cleveland, de hertogin van Portsmouth en Hortensia Mancini, de schoone, de rijke, de geestige nicht van Mazarin. Hortensia's Fransche page staat achter haar met zijn lief gelaat en schoone stem verliefde verzen fluisterend in het oor zijner bevallige meesteres. Rondom eene groote ronde tafel, waarop bergen goud liggen opeengestapeld, zit een gezelschap van twintig personen kaart te spelen. Maar de koning klaagt dat hij niet geheel in orde is. Het soupé smaakt hem niet, en den nacht brengt hij onrustig door.... Nauwelijks is hij opgestaan of men bemerkt dat hij onduidelijk spreekt en dat zijn gedachten schijnen te dwalen. Verschillende hooggeplaatste personen komen binnen als gewoonlijk om den koning te zien scheren en aankleeden. Maar de koning zegt geen woord, en hij ziet er zoo akelig uit dat men zich ongerust over hem maakt. Eensklaps krijgt zijn gelaat een loodskleur, zijne oogen verdraaien, hij geeft een schreeuw, waggelt en valt in de armen van een der heeren zijner hofhouding. Een geneesheer, in allerijl binnengevlogen, beproeft een aderlating. Het bloed stroomt overvloedig, maar de koning blijft bewusteloos. Hij wordt op zijn rustbed gelegd en eene wijle buigt zich een zijner sultanaas, de hertogin van Portsmouth, over hem heen met al de gemeenzaamheid van een gemalin. Maar het gerucht van 's konings ongesteldheid had zich reeds verspreid. En de koningin is reeds op weg naar de koninklijke slaapkamer. De hertogin van Portsmouth trekt zich in hare eigene apartementen terug, hare apartementen die reeds driemalen door den koning, om haar luim te behagen, waren afgebroken en opgebouwd. Te midden van het prachtig meubilair, de vrucht van zonde en schande, zit de ongelukkige vrouw neder. Zij geeft zich over aan de diepste smart, die meer was dan de spijt van teleurgestelde baatzucht. De poorten van het paleis, die altijd wijd open stonden om iedereen te ontvangen, werden gesloten. Geheel Londen is op de tijding van 's konings ongesteldheid in verslagenheid. Er is een oogenblik van beterschap, maar tegen den avond weder achteruitgang. De geneesheeren verklaren alle hoop verloren. De koning lijdt veel pijn, het is hem of er een vuur in zijn lichaam brandt De koningin kan zijn lijden niet langer aanzien, valt in onmacht en wordt bewusteloos weggedragen. Hooge geestelijken vermanen Zijne Majesteit om zich op zijn einde voor te bereiden. De aartsbisschop van Canterbury, William Sancroft, een goed en vroom, schoon ietwat bekrompen man, gaat zelfs met veel vrijmoedigheid te werk. Sire, het oogenblik is gekomen om geheel oprecht tegenover u te zijn, want gij staat op het punt om voor een Rechter te verschijnen, die geen aanzien des persoons kent. De koning zegt geen woord. Een tweede geestelijke, bisschop Thomas Ken, spreekt Z.M. aandoenlijk en gemoedelijk toe. De koning blijft onverschillig. Op de nadrukkelijke vragen van den geestelijke geeft hij ten antwoord dat hij leed gevoelt over hetgeen hij verkeerd had gedaan en gaarne de absolutie zal ontvangen overeenkomstig den ritus der Engelsche kerk. Maar als zij aandringen op een verklaring zijnerzijds, dat hij in de gemeenschap van de Anglikaansche kerk sterven wil, schijnt hij hen niet te verstaan, en hij is niet te bewegen om uit hunne handen het H. Avondmaal te ontvangen. Een tafel met brood en wijn wordt bij zijn bed geschoven. De koning zegt nu eens dat er geen haast bij is, dan weder dat hij zich te vermoeid gevoelt. De meesten schreven het toe aan zijn minachting voor de godsdienst, anderen aan de verdooving die menigmaal den dood voorafgaat. Maar sommigen in het paleis wisten wel beter. De Fransche gezant, Barillon, aan het paleis verschenen om naar de gezondheid van den koning te vragen, brengt ook een bezoek bij de hertogin van Portsmouth. Zij voert hem terstond, met de diepste aandoening, in een geheim vertrek. ‘Ik heb,’ sprak ze, ‘u iets mede te deelen, dat van het hoogste gewicht is. Als men het wist zou mijn leven in gevaar zijn. De koning is met hart en ziel Roomsch-katholiek, maar hij zal sterven zonder met de kerk verzoend te zijn. Zijn slaapkamer is vol protestantsche geestelijken. Ik kan er niet binnen komen zonder ergernis. De hertog van York denkt alleen om zich zelf. Ga hem spreken. Druk hem op het hart dat het een onsterfelijke ziel geldt. Hij is nu heer en meester, hij kan het vertrek door ieder doen ontruimen. Ga terstond, of het is te laat. Barillon treedt 's konings slaapkamer binnen, gaat met den hertog van York ter zijde en brengt de boodschap der minnares. De hertog, ofschoon zelf ijverig katholiek, had er kennelijk nog niet aan gedacht. Hij zou onmiddellijk den heiligen pligt vervullen. Allen moeten zich een weinig van het bed verwijderen. De hertog alleen gaat er vlak voor staan, buigt over den koning heen en fluistert hem iets in het oor, dat niemand kan verstaan, maar dat ieder meent betrekking te hebben op staatszaken. Karel antwoordt met eene hoorbare stem: “Ja, ja, met geheel mijn hart.” Niemand van de omstanders, uitgezonderd de Fransche gezant, vermoedt dat de koning met die woorden den wensch uitte om in den schoot der moederkerk te worden opgenomen. “Zal ik een priester laten komen?” vraagt de | |
[pagina 35]
| |
hertog nog eens fluisterend. “Stellig, broeder,” herneemt de zieke. “Om Gods wil ga, verlies geen oogenblik. Doch neen, het zal u in gevaar brengen.” “Al kostte het mijn leven,” antwoordt de hertog, “ik zal een priester laten komen.” Het was geen lichte taak, die hij op zich nam. Want de wetten van Engeland dreigden destijds met de doodstraf ieder die een proseliet opnam in de Roomsche kerk. Eindelijk vindt men een Benediktijner monnik die in der tijd met eigen levensgevaar na den slag van Worcester 's konings leven gered had, en voor wien uit dien hoofde in alle proclamatiën tegen Roomsche priesters met name een uitzondering was gemaakt. Hij wordt langs een geheimen trap naar 's konings slaapvertrek geleid, waaruit inmiddels door den hertog van York allen verwijderd zijn, op twee edellieden na, van wier discretie de hertog overtuigd is. “Sire,” spreekt de hertog, “de man, dien ik u hier breng, heeft eens uw leven gered. Thans komt hij om uwe ziel te redden.” Karel antwoordt met een flauwe stem: “Hij is welkom.” De monnik knielt neder bij het bed, luistert naar 's konings biecht, spreekt de absolutie uit en dient het laatste Oliesel toe. Hij vraagt of de koning het heilig Sacrament wil gebruiken. “Zeker,” antwoordt Karel, “als ik het niet onwaardig ben.” De hostie wordt binnen gebracht. De koning doet een poging om zich in zijn bed op te richten en voor de hostie neder te knielen. De priester verzoekt hem stil te blijven liggen en verzekert hem dat God de vernedering der ziel aanneemt ook zonder die des lichaams. De plechtigheid grijpt plaats. De monnik houdt een crucifix voor de oogen van den stervende en vermaant hem om in zijne laatste oogenblikken het lijden van den Verlosser te gedenken. Daarop vertrekt de Roomsche geestelijke. De deuren worden weder geopend en het vertrek is spoedig weder gevuld. Het is laat in den avond. De koning schijnt aanmerkelijk verlicht door hetgeen plaats had gevonden. Zijn onechte kinderen worden voor zijn bed gebracht. Hij zegent ze allen, maar spreekt met bijzondere teederheid den jeugdigen hertog van Richmond, het kind van de hertogin van Portsmouth, toe. Haar en haar kind beveelt hij gedurende den nacht aan zijn toekomstigen opvolger Jakobus II bij herhaling aan: “laat arme Nelly geen gebrek lijden,” daarmede de hertogin bedoelende. De koningin laat zich wegens ongesteldheid verontschuldigen en den koning zeggen dat zij hem vergeving vraagt wanneer zij onwillens in eenig opzicht tegen hem misdaan had. “Zij mij vergiffenis vragen,” zuchtte Karel “arme vrouw, ik vraag haar vergeving met geheel mijn hart.” Het morgenlicht begint door de vensters van het paleis te schemeren. Karel laat de gordijnen open doen, om nog eens voor het laatst den dag te zien. Hij maakt zijne verontschuldiging aan degenen die den geheelen nacht rondom zijn bed hebben gestaan, wegens de moeite die hij hun veroorzaakt heeft. Hij is, zegt hij, indiscreet lang stervende geweest; maar hij hoopt dat zij het hem zullen vergeven. Dit was de laatste straal van die fijne urbaniteit, waarmede het hem zoo dikwerf gelukt was de ontevredenheid van een terecht verbitterd volk weg te tooveren. Spoedig daarop begint de spraak den stervende te begeven. Een groote menigte verdringt zich in alle kerken op het uur van de morgendienst. Toen in de liturgie het gewoone gebed voor den koning gelezen werd, toonden luid gesnik en diepe zuchten hoe veel het volk voor zijn koning gevoelde. Vrijdag den 6n Februari tegen twaalf ure ontsliep hij zonder eenigen doodstrijd.’ |
|