Drukking van den dampkring.
Men bewijst de drukking van den dampkring op onzen aardbodem en op de verschillige lichamelijke voorwerpen, die zich op deszelfs oppervlakte bevinden, bij middel der volgende proefneming. Men plaatst op de plaat eener luchtpomp eenen hollen glazen cylinder, wiens wanden eene zekere dikte hebben, en waarvan de bovenste opening met eene sterk vastgebondene blaas gesloten is. Deze blaas ondergaat langs boven en langs onder twee gelijke drukkingen; ook blijft ze in evenwicht. Maar zoohaast men den zuiger der luchtpomp in beweging brengt, iets dat voor uitwerksel heeft de binnenlucht te verminderen en weg te nemen, ziet men de blaas langs boven hol worden en eene groote spanning ondergaan. Zelfs wanneer men dan met den vinger op het midden der blaas eenen kleinen slag geeft, scheurt deze in verscheidene plaatsen, en men hoort eene knal sterker dan die van een pistoolschot, veroorzaakt door de hevige instrooming der lucht binnen den glazen cylinder.
Men bewijst nog de drukking der lucht bij de proefneming met de halfronden van Maagdeburg. Deze bestaan uit twee ronde halve bollen, tusschen welker randen men eenen lederen band plaatst, om het tegen elkander sluiten te vergemakkelijken. Aan een dezer halve bollen bevindt zich eene kraan, die men op de plaat der luchtpomp kan vijzen, om er de lucht langs uit te pompen. Als de luchtlediging volbracht is, draait men de kraan van den halven bol toe, en men ontvijst hem. Alsdan zijn de twee holle bollen zoodanig tegen elkander gedrukt, dat zij, in welke wending men ze ook keere, niet dan met het grootste geweld van elkander kunnen getrokken worden. Deze proefneming bewijst niet alleen de drukking der lucht, maar ook dat die drukking volgens alle wendingen werkzaam is, te weten: van boven naar onder, van onder naar boven, volgens de zijkanten, even als het gebeurt voor de drukking der vloeibare lichamen. De twee halve bollen van Maagdeburg scheiden van elkander met gemak, zoohaast men door het openen der kraan de lucht in hunne binnenruimte laat komen.
Dr F.-J. Matthyssens.