mij, houd mij vast in uwe forsche armen gesloten! weldra zullen wij niet meer zijn, spoedig worden wij de prooi der algemeene verwoesting. O God! Hoe snel nadert de stroom! O mijn God, mijn rechter. Zoo sprak zij en viel in bezwijming aan Leanders voeten neder.
Zijn sidderende arm omsloeg de geliefde, zijne bevende lippen konden geen enkel woord uitstamelen, nu bekommerde de algemeene verwoesting hem niet meer, de tengere zieltogende maagd alleen boeide zijne gespannen aandacht en deed hem van angst en droefheid sidderen.
Hij kuste hare koude ontkleurde wangen, drukte haar sterker en sterker aan zijnen boezem en riep wanhopig uit: Semira! geliefde Semira! Ontwaak! opdat uwe oogen, eer dat zij zich voor eeuwig sluiten, mij nog eens aanschouwen, en uwe stervende lippen mij nogmaals de verzekering geven, dat gij mij tot aan den dood beminde, nog eens eer dat de alverdelgende vloed ons verzwelgt.
Zij ontwaakte, staarde den beminnelijken jongeling met eenen blik vol teederheid en onuitsprekelijke smart aan; zag met verwarring om haar henen, en zegde: Lieve God, is er voor ons geen medelijden, geene redding meer? Hoe verschrikkelijk stroomen de bruischende golven! Hoe afgrijselijk kraakt de aanhoudende donder! Het heelal schijnt in brand te staan! O hartverscheurend tooneel, gij, die mij het leven schonkt en mij hetzelve aangenaam en gelukkig maakte, en gij, mijne dierbare vrienden, die het uwe bijbracht om mijn bestaan te vervroolijken; helaas, gij zijt reeds allen door de wateren verslonden! Ach! gij allen ligt in den diepen afgrond verzonken, in weinige oogenblikken, zal de felle vloed den deugdzaamsten jongeling aan mijne zijde wegrukken. O mijn vriend, verhef nog eens het hoofd, dat uwe hand mij zegene, en wees verslonden. Goede God, dewijl er aan geene behoudenis meer te denken is, vergeef ons, vooraleer wij sterven!
De diepbeproefde jongeling hield zijne geliefde steeds in de armen gesloten en zegde: Ja, mijne teedere Semira, alle levende schepsels zijn van deze aarde weggerukt; geen enkele der slachtoffers heeft nog de kracht om een gegil of gejammer te laten hooren. O mijne beminde Semira, het toekomende oogenblik zal wellicht ons laatste wezen. Zij zijn voor eeuwig weggevlogen die lievelingsdroomen, die gelukkige toekomst die wij ons, in de verrukking onzer liefde, zoo lachend, zoo bekoorlijk schoon voorspiegelden, ja, zij zijn weg, wij sterven! - Wat is onze leeftijd geweest? een druppel dauw, die aan een tenger grashalmpje hangt en door de warme morgenzon opgetrokken en door de lucht ingeslorpt wordt. Schep moed, Semira, wij gaan naar een beter leven over, een leven waar eeuwig wellust is. Schrikken wij niet, omarm mij, en geven wij ons aan het noodlot over. O mijne Semira, weldra zullen onze zielen boven deze verwoesting zweven. Lieve God, mijne ziel is vol hoop. Ja, Semira, laten wij ons Gode aanbevelen. Hij, die ons adem inblaasde, zond den dood aan rechtvaardigen zoowel als aan onrechtvaardigen. Gelukkig degene, die het pad der deugd bewandeld heeft. Om het leven te mogen behouden smeeken wij u niet meer, o rechter. Laat ons voor uw oordeel verschijnen; maar verwezenlijk onze hoop, de troostelijke hoop van dit onuitsprekelijk geluk, dat door den dood niet meer gestoord wordt. Dat uw donder klettere, dat de wind huile, dat de golven bulderen en de wateren ons verzwelgen! Wees geloofd, almogende God, dit zijn de laatste wenschen, die onze stervende lippen uitstamelen.
Vreugde en moed stonden op Semira's aangezicht te lezen, zij stak de handen omhoog, en zegde: Ja, ik gevoel haar, die gelukkige hoop, loof den Heer, mijn mond; dat mijne oogen vreugdetranen storten tot dat de dood haar voor eeuwig sluite. Een hemel vol zaligheid wacht ons. Gij zijt ons voorgegaan gij allen, mijne geliefden; wij zullen u volgen en spoedig elkander wederzien. Zij staan daar voor zijnen troon, de rechtvaardigen. Hij had ze allen voor zijnen rechterstoel geroepen. Dat de donder krake, de wind buldere en de ruischende baren over ons stroomen. Houd mij, mijn vriend, de dood nadert ons, op deze zwarte golf komt hij nader. Omarm mij, mijn dierbare Leander laat mij niet los, reeds verheft de vloed zich boven mij.
Ik omarm u, lieve Semira, zegde de jongeling, ik omarm u. Dat de dood u welkom zij. Dat de Schepper geloofd zij. Terwijl hij deze woorden uitsprak zwalpte eene schuimende golf boven hunne hoofden en beide waren erin verzwolgen.
(Naar het Hoogduitsch.)
Prudence Lansens.