De Vlaamsche School. Jaargang 16
(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Lieflijk wiegelt ze op en neder,
Kwetterend van vreugde en lust,
Strijkend soms heur ranke vleuglen,
Langs de golf, ter vlucht gekust.
Dan, gelijk het roofdier dorstig
Nederploft op zijne prooi,
Schiet ze peilrecht voor zich henen,
Op het schuimend golfgeplooi.
Waar zij henen vliegt?... God weet het,
Niets dat heure reize stoort,
Want heur wiek is jong en krachtig,
Waar zij mee door 't luchtruim boort.
Onbekommerd om de winden,
Om 't gebulder van d'orkaan,
Immer slaat heur vlerk de baren,
Immer schiet ze verder aan.
Toch voelt ze eens in kracht verzwakken
Heure vlerken, vliegens moe;
En de zee is zonder einde....
Waar thans, arme meeuw, naartoe?
De oceaan grolt in zijn diepten,
't Bliksemlicht schiet door de wolk;
Woest, de wilde waterbergen
Oopnen voor de meeuw hun kolk.
Zie, daar tuimelt ze in de golven!
't Brieschend onweer beukt, - en jaagt
Grove baar op grover bare,
Die haar, worstlend, mededraagt.
Angstig kermt zij om erbarmen....
Maar wie hoort haar droeve klacht?
Nog een baar en nog een rukwind,
O! dan ligt de meeuw versmacht....
Lieve vogel, zeg vaarwel thans
Uwen jongen van het strand,
Zeg vaarwel aan 't wollig nestjen,
Ginds in 't waterlisch geplant;
Zeg vaarwel aan 't pooplend gaaiken,
Dat naar uwe weerkomst haakt; -
Aan het land waaraan de zwerver
Denkt, als 't uur van sterven naakt.
't Was gedaan met de arme meeuwe!.....
Toen er onverwacht een schip
De opgewonden zee doorkliefde,
Trots orkaan en golf en klip.
't Meeuwtje dat 't gevaarte ontwaarde
Met zijn' zeilen, met zijn' mast,
Deed nog eene laatste poging,
't Wiekte... en 't klampte aan 't schip zich vast...
***
O! het zeevlak is de wereld,
Waar een eeuw'ge storm op woedt;
En de meeuw, die ging verdrinken,
Maar gered werd uit den vloed;
Dat ben ik, die ook eens dwaalde
Op de woeste wereldzee;
En het schip: - 't is uwe vriendschap,
Die mij bracht in veilge ree.
Victorien vande Weghe.
IJperen, 1868. |
|