De Vlaamsche School. Jaargang 16
(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijLeonard de Cuyper.Deze beeldhouwer, waarover de Vlaemsche School handelde in 1856, blz. 127, ter gelegenheid der plechtige inhuldiging van het standbeeld van Antoon van Dyck, dat wij, in 1859, blz. 161, in plaat mededeelden, is te Antwerpen overleden op 18 Februari 1870, ten zijnen huize, Isabellalei nr 1, in den ouderdom van 57 jaren, 1 maand en 17 dagen. Hij was de jongste broeder der drie beeldhouwers de Cuyper, zijnde hij te Antwerpen geboren op 1 Januari 1813. Hij begon en voltooide zijne studiën aan de academie van Antwerpen en was leerling van zijn oudsten broeder, den uitstekenden beeldhouwer Jan-Baptist, die aan de Antwerpsche academie studeerde onder het bestuur van Mathijs van Brée, van wien de gebroeders de Cuyper de dankbaarste herinnering bewaarden. Leonard de Cuyper vertoefde, in het belang zijner studiën, eenigen tijd te Parijs, waar hij het model van Het vinden van Mozes vervaardigde, dat in 1845 op de tentoonstelling van 's-Gravenhage prijkte en later (in 1849) op die van Antwerpen in marmer verscheen. In 1852 zond hij naar de tentoonstelling van Antwerpen zijn marmeren Napolitaanschen visscher; een Israëliet, strijdende tegen eene slang, model in plaaster; Clio, model van het standbeeld dat op den Franschen schouwburg te Antwerpen prijkt. Hij vervaardigde het borstbeeldje van Th. van Rijswijck en van verschillende andere Vlaamsche letterkundigen. Het dagblad de Koophandel heeft de volgende bijzonderheid uit de Cuypers leven medegedeeld: ‘Koning Willem II, die een groot minnaar der kunsten was, wist zijn talent weldra naar waarde te schatten en vatte voor Leonard de Cuyper eene zoo innige vriendschap op, dat hij hem op de kosten zijner kas, eene omreis in Europa liet doen om zijne studiën te voltrekken. De Cuyper bezocht aldus 142 steden van Duitschland, Zwitserland, Frankrijk en verbleef, op aanbeveling van Willem II, verscheidene jaren te Petersburg aan het hof van den czaar, in hoedanigheid van hofbeeldhouwer. Ook leefde hij een geruimen tijd te 's-Hage, waar hij gedurig aan het hof was en in de nauwste betrekkingen van vriendschap met den koning van Holland stond.’ Op 9 Mei 1853 trad de Cuyper in den echt met mejufvrouw Theresia Verberckt, welke echtverbintenis bezongen werd door den dichter Jan van Ryswyck. Hij laat eene dochter na. De Cuyper begiftigde de stad Antwerpen met de standbeelden van Antoon van Dijck en Theodoor van Rijswijck. De onthulling van het schoone wit marmeren standbeeld van van Dyck, had plaats in tegenwoordigheid van Z.M. den koning, op 18 Augustus 1856. De beeldhouwer ontving te dezer gelegenheid het ridderkruis der Leopoldsorde, en zijne vrienden en vereerders lieten een eermetaal slagen, welk langs den eenen kant het borstbeeld des konings en langs den anderen het standbeeld van van Dijck voert. De Cuypers opneming in de Leopoldsorde werd met algemeene deelneming vernomen, en de Antwerpsche bevolking vereerde den kunstenaar, als een blijk van hulde, een prachtig zilveren beker, vervaardigd door den befaamden zilverdrijver Verschuylen. De plechtige overhandiging geschiedde op 25 Augustus 1856, door de daartoe benoemde commissie.Ga naar voetnoot1 't Was de wel edele heer baron P.-J. de Caters, voorzitter der commissie, die het geschenk aan den kunstenaar overreikte, in den naam der dankbare Antwerpsche bevolking. De heer kunstschilder P. Kremer sprak in name zijner kunstvrienden eene toepasselijke redevoering uit. In 1864, had de inhuldiging van het standbeeld van Theodoor van Ryswyck plaats. Wij deelen hiernevens eene plaat van dit standbeeld mee. Voor de beschrijving der feestplechtigheid verwijzen wij naar het werk: Kermisfeesten van Antwerpen, 1864 enz., blz. 91 en volgende. De Cuyper schonk aan de gemeente Borgerhout het door hem vervaardigde standbeeld van generaal Carnot (den 1n Mei 1865 ingehuldigd). Hij had, in 1857, dit beeld aan de stad Antwerpen willen schenken; maar het gemeentebestuur oordeelde dat er geene redenen voor het aannemen van dit geschenk bestonden. Leonard de Cuyper, en velen die met hem deel uitmaakten van de dusgenaamde commissie der vijfde wijk (welke de kleine vergrooting van Antwerpen voorstond), beschouwde generaal Carnot als een edelmoedig veldheer, omdat hij, in 1814, de voorstad Sint-Willebrords spaarde. Zulks schijnt echter wel niet te moeten geweten worden aan Carnots edelmoedigheid, maar alleen teweeggebracht te zijn geweest door het toeval. Voor het sparen van St-Willebrords zou Carnot dus wel geen standbeeld hebben verdiend. De heeren Mertens en Torfs schrijven het volgende daarover:Ga naar voetnoot2 ‘Ten slotte werd bericht, dat de maatregels van verdediging, | |
[pagina 21]
| |
wel verre van te verpoozen, eene nieuwe ontwikkeling gingen bekomen; dat alles wat door de ondervinding van den jongsten aanval hinderlijk was erkend geworden, moest worden vernield, en dat al wat noodzakelijk zou worden bevonden, ging worden uitgevoerd.’ ‘Dit geschiedde maar al te letterlijk, zegt de heer Lod. Torfs, in zijne Nieuwe geschiedenis vaa Antwerpen.Ga naar voetnoot1 Sint-Willebrords bleef, zoo vervolgt hij, ja gespaard,
standbeeld van theodoor van rijswijck.
maar op het Kiel en in de Lei tot aan den Berchemschensteenweg werd alles onverbiddelijk plat gelegd, en onder andere St-Laurijskerk. De huizen op de Haringrode en de meeste buiten den samenhang van St-Willebrords troffen hetzelfde lot.’ In 1867, prijkte op de Antwerpsche tentoonstelling, het voor eenige jaren, door Leonard de Cuyper te St-Petersburg uitgevoerde wit marmeren standbeeld: de Kanadische vrouw die hare melk uitstort op het graf van haar kind. Dit kunstgewrocht gaf de edelmoedige maker ten geschenke, om verloot te worden (deze verloting heeft nog geene plaats gehad), ten behoeve van een gedenkteeken, op te richten ter eere van den beroemden aardrijkskundige, Abraham Ortelius. De Cuyper had nauwelijks de laatste hand gelegd aan het model van het beeld van Ortelius, toen helaas! de dood zijnen arm voor altoos kwam verlammen! Gelukkiglijk is door de voltooiing van het model, welk hoog geroemd wordt, de uitvoering van het standbeeld verzekerd. Wij hebben ons eenige moeite gegeven, om de werken te kennen, die de Cuyper in de eerste jaren zijner kunstenaarsloopbaan heeft vervaardigd. Het is ons tot hiertoe niet mogen gelukken, daarover bepaalde berichten in te winnen. Als burger en mensch, onderscheidde Leonard de Cuyper zich door vele edele hoedanigheden. Er klopte een echt Vlaamsch hart in zijnen boezem en waar het de belangen van den Nederlandschen volksstam gold, liet hij zich steeds een van de eersten vinden. Hij maakte opvolgenlijk deel van verschillende letteren kunstlievende kringen, zooals de rederijkkamer de Olijftak, de maatschappij Voor taal en kunst, de maatschappij de Eikenkroon, waarvan hij ondervoorzitter, de tooneelmaatschappijen Rhetorica en de Dageraad, waarvan hij eerevoorzitter was. Hij behoorde tot de stichters van het Nederlandsch kunstverbond. De lijkdienst had, op Dinsdag 22 Februari, ten 10 ure, in de Sint-Josephskerk, onder een grooten toeloop, plaats. Het Antwerpsch gemeentebestuur en al de standen der bevolking, waren vertegenwoordigd in de menigte, die den lijkstoet volgde. De kunstbeoefenaren waren zeer talrijk opgekomen. Verscheidene maatschappijen hadden afgevaardigden gezonden. De heer de Cuyper die, in de maat van zijn vermogen, de noodlijdenden steeds met raad en daad hielp, stond sedert omtrent een kwaart eeuws aan het hoofd van den Weldadigheidskring, gevestigd in den Trianon, Huikstraat, te Antwerpen. De krijgseer, waarmee de leden der Leopoldsorde begraven worden, is, overeenkomstig zijnen wensch, aan den overledene niet bewezen. De teraardebestelling heeft plaats gehad op het kerkhof van Berchem. Aan het graf werden twee redevoeringen uitgesproken: door de heeren Edw. van Rijswijck en Eug. van der Linden, die eenen diepen indruk op de aanwezigen teweegbrachten. |
|