kunnen beschrijven? De laatste berekening van Leverrier, voor de nieuwe vaste star, Lord Rossi's eerste blik door zijne reuzenzienbuis, zijn onbeduidend in vergelijking met de eerste proeven, door Ruben genomen, om tonen uit zijne viool te halen. De klanken kwamen echter; de eene snaar achter de andere werd op toon gezet; de boog werd aangelegd, en de vedel bezat eene ziel! Deze tonen waren flauw en mager, maar het waren toch muzikale klanken; en de knaap drukte zijnen schat aan het hart, dat van vreugd hem dreigde uit den boezem te schokken.
Hij speelde wild op alle tonen, en bemerkte niet, dat de avondschemering tot volslagen duisternis oversloeg; hij vergat zijn avondeten, en vergat tevens iets dat, ware hij niet door zijne begeestering verhinderd geweest, hem sinds lang zou te binnen geschoten zijn - dat, was de kinderlijke fluit in het huis zijns meesters gedoogd, eene viool dit nooit zou worden. De brave kwaker, die een der gestrengsten zijner sekte was, dacht dat de muziek nutteloos, zondig en heidensch was; en een vedelspeler was in zijne oogen al zoo slecht als een dief. Daarom, wie zou er Rubens verslagenheid kunnen afmalen, toen de deur van zijn zolderkamertje geopend werd en hij zijnen meester voor zich zag staan? Sprakeloos verdroeg Ruben al de gramschap van Ephraïm, alleenlijk droeg hij zorg, zijn geliefd speeltuig buiten het bereik van den storm te houden, met ze nauw aan den boezem te drukken.
‘Gij hebt uw werk verzuimd en eene vedel gestolen!’ schreeuwde de gramstorige man. - ‘Ik verzuimde mijn werk niet,’ antwoordde de knaap bedaard, ‘en ik heb ook de vedel niet gestolen, - ik heb dit waarlijk niet gedaan.’
‘Hoe hebt gij ze u verschaft?’
‘Ik heb ze zelf gemaakt.’
De oude Ephraïm zag hem verwonderd aan. Al de muziek der wereld was niets voor hem, maar hij bezat eene groote achting voor al wat werktuigkunde was; en het gedacht, eene viool te maken, scheen hem zeer vernuftig. Hij onderzocht ze, en werd bedaarder. ‘Geeft ze tonen?’ vroeg hij.
Verheugd, begon Ruben een zijner geliefkoosde aria's; maar zijn meester deed hem ophouden. ‘'t Is al goed,’ zeide hij; ‘ik moest slechts weten of zij klanken bezat, - alle tonen zijn immers dezelfde. En ik onderstel, dat ge thans muzikant wilt worden?’
Ruben liet het hoofd op de borst zinken, en zeide niets.
‘Nu, dat zult gij nooit kunnen, ik raad u dus, dit niet te beproeven. Vergeet uwe vedel en wees een goed baardscheerder. Ik zal u verder niet meer berispen; alleenlijk moet gij in het vervolg buiten huize spelen.’ Maar al de ontmoedigende gezegden van den ouden kwaker konden Rubens liefde voor de muziek niet verminderen. Hij sneed het haar, krulde en scheerde, zooals het zijn plicht was, maar onmiddellijk nadien liep hij naar zijne vedel. Hij speelde voortaan op het dak van het huis, en daar, met den hemel voor dak, en de pertige musschen voor toehoorders, die, zich verstoutende voor zijne kunst, rond hem kwamen huppelen, werd de knaap in de eerste geheimen zijner kunst ingewijd. Het is nutteloos hier alles aan te halen, waaraan hij zich overgaf, om kennis aan te winnen - hoe hij 's avonds met zijne vedel langs de straten liep om eenige centen te verdienen, ten einde zich oude muziek te koopen, en hoe hij weldra kennis genoeg bezat om, als plaatsvervanger, bij een zwervend speelgezelschap aangenomen te worden.
Eenen avond dat dit zonderling orkest zich verbonden had in een voornaam huis eene danspartij te spelen, was de eerste viool heel geheimzinnig verdwenen. In deze omstandigheid bezat de jonge Ruben den moed, zich als zijnen plaatsvervanger aan te bieden. Het was eene gewaagde zaak! Eerst lachten de muzikanten met zijn voorstel; verder hoorden zij hem de partij spelen, die niemand anders kon uitvoeren, en eindigden met het hem te laten beproeven. Voor de eerste maal in zijn leven was het den baardscheerdersleerling gegeven een bal bij te wonen, en het was daarenboven een schitterend Nieuw-Yorksch dansfeest. Het scheen hem een echt toovertooneel: hij was verbijsterd, vervoerd, begeesterd en onder den indruk dezer verschillende gevoelens, speelde hij uitmuntend. De nacht verliep, maar de dansers schenen nog niet vermoeid; zoo was het echter niet met de afgematte spelers. Bijzonderlijk Ruben, die der begeestering ongewoon was, werd al langer zoo armer aan krachten, tot dat hij, bij het einde eener wals, bewusteloos van zijnen stoel nederzeeg. Het grootste getal der vroolijke paren stapte onverschillig voorbij, - hij was immers maar een arme muzikant; maar een jong meisje, bij wie de medelijdende en eenvoudige kindernatuur nog niet overschaduwd geworden was, door de plichtplegingen van den jonkvrouwelijken staat, hield een glas water aan 's jongelings lippen.
‘Wat! Cora Daeres, die eenen bezwijmden vioolspeler tot het leven terug roept!’ sprak eene spottende stem. ‘Och, wat schoone vertelling wanneer wij terug naar de school gaan.’
Het meisje keerde zich verontwaardigd om, en zeide; ‘Cora Daeres is nooit beschaamd over hetgeen zij rechtvaardig denkt.’
‘Gevoelt gij u thans beter?’ vroeg zij zachtjes aan den armen Ruben, die zijne oogen geopend had.
De jongeling keerde tot het bewustzijn terug, en het meisje verdween onder de dansers; maar menigmaal zag Ruben van Drest de donkerbruine lokken en de zachte, bruine, sympathische oogen van het kleine schoolmeisje in zijne verbeelding voor de oogen zweven; en de jonge muziekminnaar herhaalde dikwerf aan zijnen eenigsten vertrouweling - zijne vedel - den zachten naam dien hij bij zijn ontwaken had hooren uitspreken - Cora Daeres.
Reeds lang vóór dat hij een-en-twintig jaren oud was, had Ruben zich geheel aan zijn muzikaal beroep toegewijd. Deze verandering werd door een zonderling voorval gekenschetst. Zekeren avond, dat de maan helder scheen, en hij, als gewoonlijk, boven op het dak aan het spelen was, zag hij een hoofd uit het bovenste venster van een huis, ter andere zijde van de straat, te voorschijn komen. Dit hoofd verdween, als hij ophield met spelen, en verscheen op nieuw als hij herbegon. Een natuurlijk gevoel van gestreelden hoogmoed weerhield den jongeling, aan de vreesachtige stemming om zich terug te trekken, toe te geven; en overigens belangstelling ontwaren voor iets dat