Ambiorix.
Nadat de slag van Prele zoo noodlottig voor de oude Belgen afgeloopen was en de Romeinsche werelddwinger den adelaars-standaard had geplant in den van zooveel heldenbloed doorweekten bodem, boog het verslagen roemrijke volk niet gedwee den fieren nek, onder den ijzeren hiel van den geweldiger. De dorst naar weêrwraak, de haat
voor den overweldiger en de zucht naar vrijheid bleef allen bij, die ontsnapt waren aan de ijselijke menschenslachting, door welke Julius Caesar zich het bezit van oud-Belgie meende verzekerd te hebben.
Dit mocht weldra blijken op de heuglijkste wijs, toen de hoofdman der Eburonen, wiens gelaatstrekken een vaderlandsch teekenaar in het nevenstaande edele beeld heeft willen uitdrukken, de krijgsbanier ontrolde en met zijne dapperen de Romeinen overviel.
Wij weten, hoe Ambiorix, na er door list in gelukt te zijn, de Romeinen Avatuca te doen ontruimen, hen bij 't verleggen hunner legerplaats overviel, dezelve innam en, gevolgd door de manschappen die, van heinde en ver, uit de Belgische gewesten kwamen toegestroomd, naar het land der Nerviërs optrok en er het legioen van den Romeinschen veldheer Cicero versloeg.
Betrekkelijk slecht gewapend en niet op de krijgskunst afgericht gelijk de Romeinen, konden onze heldhaftige voorvaderen zich niet handhaven in de stelling welke zij hadden ingenomen, tegen de keurbenden welke Julius Caesar zelve hun te gemoet voerde. De geschiedenis meldt hoe Caesar, na eene duur gekochte overwinning, zijne horden last gaf om den ganschen stam der Eburonen uit te roeien en al hunne bezittingen te vuur en te zwaard te verdelgen. ‘Eer de afgrijselijke menschenjacht aanving, zoo schrijft David in zijne Vaderlandsche Historie, werd er een algemeen doodvonnis tegen de Eburonen uitgeroepen, waarbij men al de naburige volkeren uitnoodigde om de meineedige en schelmsche natie, gelijk Cesar ze noemde, te overrompelen, de have te plunderen, de huizen neêr te branden, en al wat leefde zonder onderscheid van ouderdom of geslacht te vermoorden, zijnde het de wil van Rome dat tot de naam zelf der Eburonen voor eeuwig van de aarde verdween. Hierop kwamen er van over den Rhijn en van elders vreemde volkshorden op den buit verhit toegeschoten, om tot werktuigen van Cesars wraak te dienen. Daar waren er zelfs, indien Cesar niet liegt, onder de Belgen, die de barbaarschheid hadden van aan de gruweldaad deel te nemen en zich met den roof hunner bondgenooten te komen verrijken. Hoe 't zij, de slachting begon: 60, misschien 70 duizend beulen verspreidden zich in eens over de uitgestrektheid van het land der Eburonen; alle hoeken, alle kanten werden doorsnuffeld, alle velden platgetreden, verwoest, vernield; huizen en hutten neêrgeblaakt, het vee weggesleept, de kinderen vertrapt, de vrouwen verwurgd, de ouderlingen neêrgeveld, de strijdbare mannen ontwapend, en met hunne eigen bijlen aan stukken gehakt. Niet eens, maar herhaalde malen werd geheel het land doorkruist;... waar een angstig hart nog klopte, daar werd het leven uitgedoofd, tot dat eindelijk de dood alleen heerschte in die rampzalige oorden... Na zeven dagen was de verwoesting
voltooid; Cesars wraak had uitgewoed, maar tot zijn spijt, het eerste voorwerp zijner gramschap, Ambiorix was hem ontsnapt... Men had hem overal gezocht; men had hem meermalen gezien, ja, gemeend op 't punt te zijn van hem te krijgen; maar hij was hun immer ontglipt, zoodat, na lange en nuttelooze moeite, de Romeinen alle hoop opgaven van den prijs te winnen die beloofd was aan die den beroemden vluchteling levend of dood zou aanbrengen.’
Het België der negentiende eeuw, heeft Ambiorix een standbeeld opgericht, als een bewijs van hulde aan zijne vaderlandsche deugden. Zooals bekend is, staat dit beeld te Tongeren. Het is in brons gegoten en uitgevoerd door den beeldhouwer E. Bertin, welke, ter gelegenheid der inhuldiging, ter plaatse de versierselen der nationale ridderorde ontving van Z.M. Leopold II.