als gij mij daarop uw eerlijk mannenwoord geeft, dat wij beiden de twee afhalen zullen, zoodra wij water of iets te eten gevonden hebben.
- Wat wilt gij dan met hen aanvangen? vroeg de wilddief op barschen toon. Als we gedoemd zijn om op dit eiland te blijven, dan zijn die beide, zoo'n oude lamme kwezel en zoo'n zwakke kluchtenmaker, ons tot heel niets nut.
- 't Is licht mogelijk; maar ook, al waren ze tot niets nut, dat kan ons niet van onze verplichting ontslaan, hernam Darling vastberaden. Wij willen, zooals gij verlangt, een uitweg zoeken; maar, hoe ook de uitslag zij, ik ben heilig voornemens, tot hen terug te keeren, om mijn lot met hen te deelen.
De twee gingen op nieuw de struiken en het hooge gras en het riet in, tot zij den rotswand bereikten, die hun den verderen weg sloot. Zij moesten zich rechts wenden, waar zij insgelijks door een ondoordringbaar rietveld gestuit werden, tot zij eindelijk weêr op dezelfde plaats terugkwamen, waar zij William en jufvrouw Kopple verlaten hadden.
Van zweet druipend, hijgende van vermoeidheid en dorst, lieten beiden zich in 't gras neêrvallen en verzonken in dof stilzwijgen, 't hoofd op de knie gebogen en allen op de smalle ruimte opeengedrongen, waar een hooge struik hen nog eenigermate aan de gloeiende zonnestralen onttrok.
Zoo hadden ze daar reeds eene geruime poos gezeten, toen jufvrouw Kopple op eenmaal langzaam 't hoofd oprichtte en aandachtig luisterend in 't rond zag. Ten gevolge van een eigenaardig, schoon dikwijls waargenomen verschijnsel had de prikkelbaarheid van haar zenuwgestel en de ziekelijke gevoeligheid bij vrouw Kopple de scherpheid harer zintuigen ongemeen verhoogd en de doorgaande hulpeloosheid van haren toestand haar gedwongen, deze zinnenscherpte te oefenen, om er in eene menigte gevallen partij van te trekken.
Na een poosje scherp geluisterd te hebben richtte zij zich nog hooger overeind en keerde met nog meer gespannen opmerkzaamheid haar oor bepaald naar den kant van het noorden. De anderen luisterden insgelijks, doch vernamen enkel 't verwijderd geloei van de branding, waaraan zich bij wijlen het geruisch en gesuizel van de boomen op het eiland paarde. Juist deze laatste toonen nu waren het, die de aandacht der kranke bijzonder schenen te trekken.
Wie nu echter ooit gaarne naar 't ruischen van den wind door de bladeren luisterde, die weet ook, hoe veelsoortig en licht te onderscheiden deze toonen zijn, al naar den aard van 't gebladert, waardoor de wind heenstrijkt. Voor den stillen denker en droomer die dit onduidelijk gelispel of gemurmel wel al eens heeft waargenomen, is ieder door den wind bewogen boom als 't ware een instrument, dat zijn eigenaardigen en duidelijk uitgedrukten toon voortbrengt.
Nu had jufvrouw Kopple zich 't in hare eenzame uren van nadenken en gedwongene werkeloosheid tot gewoonte gemaakt, op alle verschijnselen der haar omringende natuur scherplettend acht te geven, en had ze zich vooral met al deze stemmen en geluiden zeer gemeenzaam gemaakt. - Na lang denken en nadat ze al 't opgemerkte in haar binnenste nog eens scherp was nagegaan, kwam zij eindelijk tot den uitroep:
- We hebben hier een bosch van kokosboomen! 't Is dicht bij, zeg ik, en ligt in die richting.
De drie mannen sprongen als geëlectriseerd van den grond op.
- Kokosnoten? riep Arthur met nieuwen moed. Als dat waar is, dan zijn wij gered.
- Ik weet het vast en zeker, hernam de kranke en wees met den vinger bepaald naar 't noorden heen. 'k Heb vijf jaren lang op mijne kamer gezeten, die ik om ziekte niet verlaten kon, en voor mijn raam naar 't ruischen van die boomen uit de verte geluisterd; mijn oor heeft dat onder honderd geluiden van 't bosch leeren onderscheiden. De boomen kunnen op zijn hoogst honderdvijftig passen van hier zijn.
Hoe vreemd en ongeloofelijk deze verzekering ook klonk, toch raapten de drie mannen hunne krachten bijeen en drongen voort in de hun aangeduide richting. Zij moesten zich eerst met veel moeite en inspanning heenwerken door een dicht netwerk van bamboes en slingerplanten, dat de kleine opene ruimte, waarop zij zich gelegerd hadden, als eene ondoordringbare heining omsloot. Eindelijk echter vonden zij gelukkig een uitweg en ontdekten op de andere helling eens kleinen heuvels het boschje kokosboomen, dat de kranke hun toegezegd had.
Ritler was de eerste, die een juichkreet liet hooren, die nogtans even spoedig door een uitroep van teleurgestelde verwachting gevolgd werd. De boomen waren zoo hoog en steil, dat hunne vruchten geheel buiten het bereik der schipbreukelingen zaten.
- Eene schoone ontdekking! riep hij. Die verwenschte vruchten zullen onzen honger en dorst nog slechts vermeerderen.
- Hoe zoo dat? vroeg William.
- Hoe zoo? herhaalde George. Omdat ze voor ons daar boven al te hoog hangen, en wij ze enkel bezien kunnen.
- O, daar is raad voor! riep de koordendanser met zekeren trots. William Trots heeft zijn hals reeds dikwijls voor eenen schelling gewaagd en is op de stijve koord tachtig voet hoog geklommen. Waarom zou hij thans zijne kunst niet eens vertoonen, nu ons aller leven er meê gemoeid is?
Met deze woorden gespte William, die intusschen zijne goede luim en een deel zijner behendigheid weêrgevonden had, zijn gordel los, waarvan hij, op de wijze der Indiaansche klauteraars, een steunpunt maakte en beklom een der boomen, van welken hij gauw eenige der fraaiste noten had geplukt.
Nadat de drie mannen zich met de kern der rijpe vruchten en de smakelijke melk der onrijpe verkwikt hadden, keerden zij naar de kranke terug, om ook deze van dien schat mede te deelen. Hierop hielp Ritler haar naar het kokosboschje dragen, dat door hare aanwijzing ontdekt was geworden.
Onder het notenplukken had Trots van zijn hoog standpunt de gansche oppervlakte van het eiland kunnen overzien en zich de toegankelijkste punten daarvan goed in het geheugen geprent. Volgens zijn bericht moest men, als men zich van de heuvelhelling rechts wendde, aan eene kleine beek