De Vlaamsche School. Jaargang 15
(1869)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijQuinten Massijs.Open brief aan den heer Edward van Even, archivaris der stad Leuven.
Waarde collega en vriend, Jaren reeds hebben wij ons beiden toegelegd op het onderzoek van de geschiedenis der Nederlandsche kunst; gij, voor wat de Leuvensche meesters betreft, ik, voor wat met het verleden der Antwerpsche School in verband staat. Natuurlijker wijze zijn wij meer dan eens geroepen geweest onderwerpen te behandelen, rakende het leven van kunstenaren wier werken, zoo te Leuven als te Antwerpen worden bewonderd, en, onder andere, van eenen der grootste schilders der Vlaamsche school, Quinten Massijs. Beiden hebben wij eene levensschets van den wijdvermaarden man uitgegeven; doch beiden zijn wij van een verschillig standpunt vertrokken, daar gij de bakermat van den befaamden kunstenaar te Leuven zoekt en ik die te Antwerpen denk te vinden. Het spreekt van zelf dat wij hier een onderwerp behandelen dat enkel belangrijk voor de geschiedenis van beide plaatsen is, want gij zult het met mij bekennen dat het voor de eer van Nederland, van geringe waarde is of de vermaarde schilder in de oude hoofdstad van Brabant, dan wel in die van het vroegere markgraafschap van het H Rijk het daglicht heeft gezien. De algemeene geschiedenis gaat van een verhevener standpunt uit dan dat zij veel gewicht zou hechten aan het toevallig geboorteoord eens grooten mans. Een geniaal kunstenaar hoort toe aan de plaats waar hij geleefd en gestreefd heeft, waar hij zijne wereldberoemde werken heeft voortgebracht, eindelijk waar hij zijne school heeft gesticht. Van dit standpunt beschouwd, kan Quinten Massijs, zoo min als Rubens, aan Antwerpen betwist worden. Stellige bewijzen zijn daar van zijn voortdurend verblijf in de Scheldestad, van 1491 tot 1530. Doch, zelfs van het standpunt der plaatselijke geschiedenis beschouwd, moet Antwerpen de eer van den uitmuntenden meester het licht te hebben gegeven, aan Leuven afstaan? Gij, waarde collega en vriend, zegt ja; ik, tot nu durf dit niet bevestigen. Verre van ons zij alle plaatselijke vooringenomenheid; onze nasporingen mogen enkel voor doel hebben de waarheid na te vorschen; alleen onwedersprekelijke bewijzen aan bescheeden der XVe en der XVIe eeuw ontleend, kunnen de zaak op eene afdoende wijze beslissen. Indien er een kunstenaar bestaat, wiens leven met sprookjes en verdichtsels is opgevuld, dan is het wel Quinten Massijs. Zonder deze poëtische verhalen gansch te willen verwerpen, moet men met de grootste omzichtigheid te werk gaan, wanneer men met hunne hulp het verleden onzer kunstschool wil ophelderen. Gij, waarde collega en vriend, die, door onophoudende werkzaamheid en schrandere opzoekingen, reeds zoovele gewichtige punten onzer vroegere geschiedenis hebt heropgebeurd, weet beter dan iemand wat gezag men aan meest alle onze vroegere historie- of legendedichters mag toekennen. En inderdaad, verklaren Guicciardini, Molanus, en Opmeer dat Leuven de bakermat van Quinten is, - van eenen anderen kant zeggen de overlevering, van Mander, Theodoor Galle, Fickaert, Fornemberg en al de latere kunstbeschrijvers, dat de geniale man te Antwerpen het levenslicht zag. Liever dan bij deze te rade te gaan en te onderzoeken hoe de eene de feilen van den anderen heeft kunnen naschrijven, doorgronden wij de bescheeden die de Leuvensche en Antwerpsche archieven behelzen. Zij zullen ons, door hunne dikwijls naïeve nauwkeurigheid, de waarheid doen kennen. En hier denken wij voorafgaandelijk een woord over 's kunstenaars familienaam te moeten zeggen. Enkele keeren luidt hij Metsijs, doch doorgaans Massijs, Marchijs en Marsijs. Naar allen schijn, zijn de laatste schrijfwijzen en uitspraak de beste, ofschoon Quinten zelf soms Metsijs teekende, daar een der stadssecretarissen, ten jare 1518, in eenen akt, den name Metsijs had geschreven welken hij onmiddelijk uitschrabde, om hem door dien van Marsijs te vervangen. Doch zooals gij verder zult zien, is deze naam de eenige van schilders geslacht niet; het blijft dus te onderzoeken wat hij beduidt. Gij hebt, waarde collega en vriend, der kunst en der geschiedenis eenen waren dienst bewezen door de uitgave uwer aanteekeningen over Quinten Massijs, dezer dagen in het Messager des sciences et des arts te Gent, verschenen. Van | |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
harte dank ik u voor deze belangrijke studie, vrucht van jaren arbeids. Met de grootste belangstelling heb ik ze gelezen en in geweten verklaar ik dat zij het zoo lang betwiste punt der geboorteplaats van den uitmuntenden meester werkelijk toe zal lichten. Meer dan ooit houdt gij staande dat Leuven Quinten Massijs heeft zien geboren worden; gij grondt uwe meening op verscheidene door u ontdekte stukken. Gij zegt:
‘Quentin Metsys, naquit à Louvain en 1466. Si nous manquons d'indication certaine sur le jour de sa naissance, un document que nous avons trouvé et que nous publions pour la première fois, établit qu'elle eut lieu dans l'année qu'on vient de lire. Le 10 Septembre 1494, l'artiste déclara, devant les échevins de Louvain, être âgé de vingt-huit ans passés;Ga naar voetnoot1 il était donc né en 1466. Quentin était fils de Josse Metsys et de Catherine van Kinckem, laquelle était fille de Jean van Kinckem, fabricant de fourreaux, et de Catherine van Gestele. Josse Metsys, qui exerçait la profession de forgeron, se trouvait établi à Louvain en 1459, c'est-à-dire sept ans avant la naissance de son glorieux enfantGa naar voetnoot2 C'est là un point dorénavant acquis, démontré par un document d'une incontestable authenticité. Nous ne connaissons ni le lieu, ni l'époque de la naissance de Josse Metsys. On rencontre très-tôt les noms de Massys et Metsys, dans les registres de l'échevinage de LouvainGa naar voetnoot3, Nous inclinons cependant à croire qu'il était étranger à notre ville. Ce qui nous le fait supposer, c'est qu'après son décès, l'autorité urbaine désigna l'un de nos deux bourgmestres comme tuteur de ses enfants, á défaut de parent du côté paternel. Un certain Henri Massis, forgeron, fut reçu citoyen d'Anvers, le 30 Octobre 1409.Ga naar voetnoot4 Un autre forgeron, du nom de Jean Metsys, travaillait dans la même ville en 1454.Ga naar voetnoot5 Notre Josse tenait peut-être à la famille de ces cyclopes.............................’
En verder:
‘A la fin du XVe siècle, Louvain perdit considérablement de son importance. Anvers, par contre, prospérait d'une manière étonnante. Après avoir pris le chemin de l'Adriatique avec Venise, et de la Méditerrannée avec Gênes, le négoce se centralisa sur les bords de l'Escaut. On conçoit que cette ville devait offrir d'abondantes ressources aux artistes; Quentin Metsys étant, à cause de son mérite, souvent appelé à Anvers, résolut de se fixer définitivement dans cette ville. Le 4 Avril 1491, Catherine van Kinckem se présenta devant les échevins de Louvain et procéda à l'émancipation de ses trois enfants, Quentin, Jean et Catherine Metsys. Cette formalité eut lieu pour terminer l'une ou l'autre affaire, à la veille du départ de cette famille. Trois ans après, savoir le 10 Septembre 1494, Catherine van Gistele, veuve de Jean van Kinckem, Catherine van Kinckem, veuve de Josse Metsys, Quentin et Catherine Metsys vendirent, devant les échevins de Louvain, leur maison située, rue du Château, à Josse Metsys, leur petit-fils, fils et frère. Cette vente fut ratifiée par Jean Metsys, frère cadet de Quentin, le 3 Septembre 1499. A partir de cette date, nous ne trouvons plus de traces de Catherine van Kinckem, ni de ses trois enfants dans nos registres. Et rien d'étonnant: cette famille, n'ayant possédé à Louvain que la maison qu'elle venait de céder, n'avait plus rien à faire réaliser devant nos échevins. ‘Dans les documents que nous venons de citer, la profession de Quentin Metsys n'est pas indiquée. Mais cela s'explique: pour avoir le droit de prendre, dans un acte officiel la qualification d'une profession, il fallait être affilié à un métier. Or, comme Quentin travaillait pour compte de sa mère, veuve d'un maître de la corporation des serruriers, il ne s'était pas fait recevoir dans la Gilde; cela étant, il ne pouvait prendre la qualification de forgeron dans des pièces reçues devant les échevins de la commune. ‘Quentin Metsys fut reçu franc-maitre à la confrérie de St-Luc, à Anvers, en 1491. C'est la première fois que son nom apparaît dans les archives de la cité commerçante.’ Na een grondig onderzoek dezer bescheeden en ze te hebben vergeleken met de oorkonden die te Antwerpen over den grooten meester bestaan, heb ik mij afgevraagd of zij wel datgene bewezen wat er in zou moeten gevonden worden, namelijk of de door u ontdekte Quinten en Jan Massijs, wel dezelfde personen waren als die, welke te Antwerpen als schilder en bontwerker bekend staan. En hier, waarde collega en vriend, vergeef het mij het u te zeggen, is mij meer dan een twijfel opgekomen; want het is buiten kijf dat die bontwerker, de naaste bloedverwant, (volgens mij de broeder,) van Quinten den schilder, en in die hoedanigheid met Quinten's zoon, in 1508, de voogd van 's mans kinderen, gansch andere ouders had dan diegene door u opgegeven, en, opmerkenswaardige zaak, te Antwerpen was geboren. Doch loopen wij de feiten niet vooruit, en brengen wij de bewijsredenen te zamen die, boven aangehaalde, mij doen veronderstellen dat de schilder Massys een andere persoon is dan de naamgenoot welken gij in de Leuvensche archieven vindt vermeldt: 1o Omdat er tegen het te Antwerpen steeds gevolgd gebruik, nergens in de Antwerpsche scabinale akten naast de namen van Jan en Quinten Massijs, (den schilder) melding wordt gemaakt dat beiden te Leuven, zouden geboren zijn; eventwel duidden de Antwerpsche secretarissen immer de plaats van oorsprong aan van alle der stad vreemd zijnde personen. Zoo wordt er, onder andere, op 20 Januari 1469, gewag gemaakt van eenen Jan Massys, de jonge, wettich sone Jans Massys, woonende te Pulle, en in 1478, van Aernout Massys, Aernouts sone wilen ende Magriete Massys, zyn zuster, cum tutore, geboren van Herenthals in 't Kempenland, waarvan, naar allen schijn, alle de Massijsen, zonder onderscheid, herkomstig zijn. Ja, de Antwerpsche secretarissen gingen zooverre, dat zij zelfs de plaats aanwezen waarin zich tijdelijk de personen bevonden die te Antwerpen akten deden opstellen. En om wederom een enkel voorbeeld aan te halen dat met de levensschets van Quinten Massijs in verband staat, zal ik u zeggen dat, toen | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
in 1502, Lambrecht van Tuylt, broeder van Aleidis van Tuylt, Quinten's echtgenoote, de Scheldestad had verlaten, men er bijvoegde dat hij alsdan ter tyt tot Heyen-Tongeren in den lande van Luydicke was en, in 1506, dat hij alsdan tot Dyest verbleef. Kan men dus redelijk aannemen dat er voor Jan en Quinten Massijs alleen, eene uitzondering aan eenen immer gevolgden regel zou gemaakt zijn geweest; want, ik hoû er aan te bevestigen dat in de menigte bescheeden die over Jan, den bontwerker, en Quinten, den schilder, bestaan, niet eens melding noch van Leuven, noch van welkdanige andere stad wordt gemaakt; waaruit men wel mag afleiden dat zij beiden geboren poorters van Antwerpen waren. 2o Omdat er nooit een Jan noch een Quinten Massijs, poorter te Antwerpen is geworden. Men kan dit met des te meer zekerheid bevestigen, daar al de poorterslijsten nog bestaan. Dit feit vernietigt, ten zelfden tijde, de beweering van Guicciardini, die zich over de geboorteplaats van Rogier van der Weyden, den ouden, en anderen, insgelijks heeft misgrepen, of liever zich onduidelijk heeft uitgedrukt. 3o Omdat, volgens de Costuymen van Antwerpen, zonder poorter te zijn, Jan Massijs, geene bediening te Antwerpen in eenig ambacht kon waarnemen; en echter is het bewezen dat hij in 1497 ouderman van het bontwerkersambacht was. 4o Omdat, insgelijks volgens de Costuymen, Jan Massijs, de naaste bloedverwant van Quinten, in 1491 te Leuven niet moest ontvoogd worden, vermits hij, volgens de te Antwerpen bestaande bescheeden, reeds alsdan weduwenaar was van Catharina Mennens, vader van twee kinderen, Jan en Catharina Massijs, en een nieuw huwelijk aanging met Cecilia Lodewijcx, bij welke hij wederom vier kinderen verwekte: Nicolaas, Dominicus, Cornelis en Geertruyt genaamd, en die in 1505 als minderjarig worden vermeld. 5o Omdat, naar alle waarschijnlijkheid, indien Jan Massijs, in 1491 nog minderjarig was, hij zes jaren later, in 1497 te Antwerpen geen ouderman van 't bontwerkersambacht kon zijn. 6o Omdat Quinten Massijs, indien hij in 1491, even als zijn broeder minderjarig was, hij, beginneling in de schilderkunst, die zooals men opgeeft, eerst smid is geweest, in hetzelfde jaar, niet onmiddellijk met den bijzonderen titel van meester in de Antwerpsche St-Lucasgilde aanvaard zou zijn geworden. Naar ons inzien, moet Quinten, de schilder, vele jaren ouder zijn dan de naamgenoot welke door u werd ontdekt. Overigens schijnt het uit eene, door u aangehaalde bescheede te blijken, dat de door u ontdekte Quinten in 1494 en 1499 niet te Antwerpen, maar wel te Leuven verbleef. Niets duidt aan dat hij poorter te Antwerpen was geworden, en zonder deze hoedanigheid, hoe was hij, in tegenstrijdigheid met de wetten, in de Antwerpsche gilde getreden? Ik kan niet aannemen dat de Leuvensche secretarissen minder nauwgezet waren, dan die van Antwerpen in het aanduiden van het woonoord der personen met wie zij handelden. Daarenboven geeft men hem niet den titel van schilder, welke Quinten nogtans, en waarschijnlijk met inzicht om zich van zijne naamgenooten te onderscheiden, doorgaans in de Antwerpsche bescheeden voert. 7o Omdat Quinten Massijs, de schilder, nergens in de Antwerpsche archieven gewag maakt van zijne Leuvensche familie en geenszins spreekt van zijnen broeder Jan en zijne zuster Catharina, die hij te Leuven zou hebben gehad, terwijl hij, zich steunende op de Costuymen van Antwerpen, in 1508, als voogd zijnen naasten bloedverwant (zelfs vóór zijnen zoon Jan), den Antwerpschen bontwerker aanduidt, dien ik, tot dat men mij het tegenovergestelde bewijst, mij insgelijks steunende op de Antwerpsche costuymen, voor schilder's eigenen broeder zal beschouwen; gij, even als ik, weet dat men in dergelijkeg evallen de gewoonte had de naaste bloedverwanten, zelfs uit vreemde steden te ontbieden, en zeker zou men eenen oproep aan de Leuvensche familie hebben gedaan, indien zij in nadere betrekking met Quinten dan Jan, den bontwerker, hadde gestaan. Wat meer is, Quinten, als het ware om zijne Antwerpsche afkomst aan te duiden, schilderde dezen akt van 1508 op zijn tafereel dat de St-Pieterskerk te Leuven versiert; de groote kunstenaar kwam dus zelf zijn naaste bloedverwantschap met den Antwerpschen bontwerker in de oude hoofdstad van Brabant bevestigen in het oog van de bloedverwanten die hij aldaar mocht hebben. 8o Omdat deze Jan Massijs de bontwerker, geenszins de zoon was van Joos Metsijs en Catharina van Kinckem, van Leuven, maar wel van Jan Massijs, den smid, en van Margaretha vanden Eynde, beiden te Antwerpen gevestigd. Stukken door ridder de Burbure ontdekt, bewijzen verder dat hij in 1465 twee minderjarige broeders had, Costen en Nicolaas geheeten, en eene minderjarige zuster Catharina genaamd. 9o En ten slotte, omdat Quinten's twee oudste kinderen ten jare 1508 meerderjarig waren, terwijl zijne dochter Catharina, minderjarig in 1508, meerderjarig in 1511 was; daar de meerderjarigheid, volgens de Costuymen van Antwerpen, eerst op vijf-en-twintigjarigen leeftijd werd bekomen, moet Quinten, de schilder, noodzakelijk vóór het jaar 1480, in den echt zijn getreden geweest. Hoe kan men dit feit toeëigenen aan eenen man, die, volgens u, in 1466 zou zijn geboren? Indien gij het jaar 1456 haddet opgegeven, dan zou er mogelijkheid hebben bestaan. Nogmaals, waarde collega en vriend, ik denk dat de identiteit van de door u ontdekte personen, en den bontwerker Jan Massijs en den schilder Quinten, blijkens ambtelijke stukken, in geenen deele bewezen wordt. Doch, gij zult mij vragen of ik, die deze eenzelvigheid betwijfel, te Antwerpen betere bescheeden heb ontdekt, om deze stad als de bakermat diens schilders te doen beschouwen? Ik denk ja, en voeg daarbij dat er, naar allen schijn, afdoende bewijzen zouden zijn, indien ongelukkiglijk, in 1576, tijdens de Spaansche furie, de scabinale akten der jaren 1480 tot 1489 niet waren verbrand. Vóór laatstgemeld jaar zal men dus Quinten's naam in de stedelijke bescheeden niet aantreffen. Na 1491 vindt men talrijke getuigen van 's mans bestaan. | |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
Doch, trots deze jammerlijke vernietiging van boeken die zeer gewichtige zaken zouden hebben doen kennen, blijven er eene menigte bescheeden over die met 's kunstenaars leven en met dat der leden zijner familie in verband staan. Gij zelf hebt getuigd, op het gezag van onzen geleerden vriend, den heer advocaat Th. van Lerius, dat er in 1409 een Hendrik Massis, smid, binnenpoorter van Antwerpen was, en gij weet dat de heer J.-A. de Laet, eerst in zijne Gedichten, en daarna in de eerste uitgaaf van den Catalogus van het Antwerpsch museum, eene reeks belangrijke bescheeden heeft medegedeeld, door hem en door ridder L. de Burbure in de archieven der Antwerpsche academie en hoofdkerk ontdekt en die van 1446 tot 1624 dagteekenen. Welnu, uit deze stukken, die niet licht over het hoofd konden gezien worden, blijkt dat er, in 1453, te Antwerpen een Jan Massijs leefde die smid was en verscheidene ijzerwerken voor de hoofdkerk uitvoerde. Die Jan Massijs was, volgens oorkonden onlangs door ridder L. de Burbure ontdekt, zoon van Hendrik Massijs, van Pulle, smid, die ten jare 1425 poorter van Antwerpen werd, en van Margarita Robbrechts; kleinzoon van Gielis Massijs alias de Laet, wonende tot Ouwen (Grobbendonck) en van Catharina Fyen, die verscheidene goederen in de Meierij van Santhoven bezaten; en na-kleinzoon van Wouter Massijs alias de Laet, waaruit blijkt dat de bijnaam der Massijsen, de Laet was. Jan Massijs, de smid, overleed in 1465 en in 1467-68 leverde zijne weduwe de twee kruisen die alsdan op de Nieuwkerke werden geplaatst. Daarna verdwijnt haar naam uit de kerkrekenboeken en zulks waarom? Omdat deze vrouw, die, volgens de door mij ontdekte schriften, Margaretha van den Eynde heette en dochter van Nicolaas van den Eynde was, in 1469 een nieuw huwelijk aanging met Aart Teerlinck, den bontwerker, en het smedenambacht verliet. Ik deel hier de belangrijke huwelijksvoorwaarden mede: | |||||||||||||||||||||
Scabinale Protocollen van het jaar 1468, vol. 2. - Akt voor schepenen van de Werve en van Ursele.Magriete vanden Eynde, Claus dochtere, wedewe wilen Jan Massys, cum tutore, bekende ende verlide in gerechter huweliker vorwaerden opdat thuwelic tusschen Aerde Teerlinc, bontwerckere, ter eenre zide, ende haer ter andere, met oerlove der heilige kerken, voortgaet ende volcoemt, daerinne zy gemict hebben te versamene; dat zy gewillecoert ende geconsenteert heeft, willecoerde ende consenteerde pro se et suis, waert dat zy aflivich warde voere ende eer de voers. Aerd, huer toecomende man, sonder wettich oor van huerer beyder liven comen synde, achter huer levende te blivene, dat dan de selve Aerd voere ute, uten gemeynen goeden, hebben sal de somme van XX ponden grooten brabants eens, henendragens. Ende waert ooc dat de selve Aerd aflivich warde voere ende eer de voers. Magriete ende ooc sonder wettich oor van huerer beider liven comen synde, achter hem levende te latene, dat dan des selfs Aerds gerechte erfgenamen ende noch insgelycx voere, uten gemeynen goeden, hebben ende behouden selen de voers. somme van XX ponden grooten brabants eens, henendragens. Ende behoudelic altijt dien dat de voers. Aerd altyt, alst hem gelieft, desen voers. scepenenbrief ende vorwaerde sal moegen breken, ende te nyete doen, sonder calengieren ofte wederseggen van yemende in enniger manieren. XIII dagen Januarii.
Aert Teerlinck, was een bemiddeld man, van gevorderden ouderdom, en tot nu toe hebben wij niet ontdekt dat hij afstammelingen van Margaretha van den Eynde zou hebben nagelaten. Verstaat gij nu, waarde collega en vriend, waarom Jan Massijs, een der zonen van Margaretha van den Eynde, bontwerker werd? Hij volgde het ambacht zijns stiefvaders. Hieruit ook de verklaring waarom Quinten Massys, zoon van Quinten, den schilder, insgelijks een pelletier werd. Van smeden wordt er na dit tijdstip geene melding meer gemaakt. Quinten Massys, dien wij tot nu toe als Jan's ouderen broeder beschouwen, moet dus vóór het jaar 1466 zijn geboren; vermits wij zien dat Jan Massijs, de bontwerker, in 1491 weduwenaar was, mogen wij veronderstellen dat deze laatste rondom 1460 is geboren. Dit jaar moet men in alle geval als dat van's mans geboorte aanvaarden, wil men de daden mogelijk maken die hij heeft volbracht. Jan Massijs, de bontwerker, was, zooals wij hierboven gezegd hebben, in huwelijk getreden met Catharina Mennens die, vóór het jaar 1491 was overleden; Jan Massijs die alsdan het voornemen had een tweede huwelijk met Cecilia Lodewycx aan te gaan, riep zijne naaste vrienden en magen als geleverde mombooren met den rechte, van zijne kinderen Jan en Catharina Massijs, voor de wethouders te zamen. Deze bloedverwanten zijn, Jan van den Eynde, broeder zijner moeder, Jan Vrient, die men heet Florys, Adriaan van der Straten, woonachtig te Lier, en Jan, de broeder der verstorvene Catharina Mennens. En hier doen wij ons eene vraag: In welke betrekking stond de familie Massijs met die van de Vriendt, gezegd Floris? Zou men in haren omgang niet den oorsprong mogen zoeken van het belachelijke sprookje waarin men beweert dat Quinten uit liefde voor de dochter van Frans de Vriendt-Floris, schilder werd? In alle geval is het bewezen dat de Massijsen en de Florissen nauw aanverwant waren. Jan Massijs die in eigendom het huis de Kleine kous op de Koornmarkt had, trad vervolgens in bezit van verscheidene huizen en kameren, op de Koornmarkt, in de Lepelstraat en in andere wijken gelegen. Wij zullen deze akten opvolgenlijk door den druk bekend maken; alleenlijk moeten wij hier doen opmerken dat, terwijl men bij de verkoopers immer de geboorte- of verblijfplaats aanwijst, men nergens bij Jan Massijs meldt dat hij van Leuvenschen oorsprong zou zijn. Integendeel wordt hij, zooals het later met Quinten gebeurde, en zooals het overigens met alle Antwerpenaren geschiedde, zonder aanduiding van plaatselijken naam vermeld. En nu, hoe werd Quinten Massijs een schilder? De overlevering en de dichtkunst zeggen: uit liefde. Met u, waarde collega en vriend, zeg ik: het is mogelijk; doch de Antwerpsche bescheeden getuigen dat de familie Teerlinck aan de kunst niet vreemd was. De Liggere der St-Lucasgilde bewijst | |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
zelfs dat in 1485 Aart Teerlinck, Wouters zoon, en naar allen schijn een zeer nauwe verwante van Aart Teerlinck, den gewaanden stiefvader van Quinten, leerling was van den schilder Hendrik van Wuelewe. Deze Aart Teerlinck, de jonge, werd in 1494 als meester ontvangen, en trad vóór 1498, in het huwelijk met Aremgaart Hermans, Hendrik's dochter. Dat deze Aart Teerlinck geen onverdienstelijk kunstenaar mocht heeten, blijkt genoeg hieruit dat hij in 1521 deken der schilders was, en in 1531 door het magistraat als deken der St-Lucasgilde werd aangesteld. In laatstgemelde jaar ontving hij als meesters Lucas Teerlinck en Cornelis en Jan Massys II, Quinten's zonen. Verder telde hij verscheidene leerlingen wier namen in den Liggere zijn te vinden. Zonder voor het oogenblik eenig gevolg uit deze feiten te willen trekken, heb ik echter gedacht ze hier te moeten aanteekenen, daar zij, mogelijk met Quinten's loopbaan in verband staan. De Antwerpsche kunstenaarsfamiliën zijn bijna alle met elkanderen verwant. Quinten trad, zooals bekend is, in eerste huwelijk met Aleidis van Tuylt, en gij hecht geloof aan eene overlevering die wil dat Quinten, uit liefde, kunstenaar zou zijn geworden. Welnu, waarde collega en vriend, deze Aleidis van Tuylt hoorde toe aan eene Antwerpsche familie; Quinten is dus te Antwerpen schilder geworden. 's Meisjes vader heette Lambrecht en was een welbemiddeld man; haar broeder, insgelijks Lambrecht geheeten, verliet in 1502 tijdelijk de stad Antwerpen. Ziehier de bewijzen. Het eerste stuk, getuigt dat Lambrecht Van Tuylt, de jongere, in 1502 tot Heyen-Tongeren in het land van Luik, verbleef; men handelt er in over goederen te Herenthout en te Wiekevorst in de Kempen gelegen; - zou men hieruit ook niet mogen afleiden dat de familie Van Tuylt, even als die van Massijs, uit deze landstreek herkomstig is? | |||||||||||||||||||||
Scabinale Protocollen 1502. Sub Lodewijcx en Grobbaerts, fol. 8. - Akt voor schepenen de Schermere en van Ursele.Lambrecht van Thuylt, Lambrechtssone wylen, geseten nu ter tyt tot Heyen-Tongeren in den lande van Luydicke, vercocht Janne de Vos, te Mechelen geseten, negene mudden rogx erflick, vanden vyfthiene mudden rogx erflyckere renten, die hy heeft ende heffende is op zekere goede ende pande onder Wickevorst in diversen parcheelen gelegen, verschynende Natalis, prout literae; droeg op, te waerne van allen commere ende calengien; gebraec iet aenden coop, aende paende oft aende waernisse en claernisse voers., hoc promisit satisfacere; unde obtulit, als principael pant, eenen beemdt cum fundo et pertinentiis, houdende omtrent vier buyndere, geheeten den Boechembeemt, gelegen te Wympele, by Herenthout. Et ulterius se et sua, salvo quod ipse aut sui quitabunt ad placitum, teenemaele elc mudden rogx erflic, met sesse ponden, vive scellingen groeten brabants, eens, goet ende custbaer ende met vollen pachte. VIa Maii.
De tweede oorkonde bewijst dat Lambrecht van Tuylt, in 1506, tot Diest woonachtig was. In dit laatste stuk wordt er melding van Quinten Massijs en dezes echtgenoote gemaakt: | |||||||||||||||||||||
Scabinale Protocollen 1506, Sub Gobbaerts en Lodewijcx fol. 70. - Akt voor schepenen van de Werve en Berchem.Lambrecht van Thuylt, Lambrechtssone wylen, woonende tot Dyest, bekende ende verlyde, alsoe hy becommert, bezwaert, belast ende verset heeft vyfthiene mudden rogx erflic diemen heeft en de heffende is op diverse goede ende pande, diversen persoonen toebehoorende tot Wickevorst, ende dair omtrent gelegen, welcke vyfthiene mudden rogx erflic Alyten van Thuylt, zynre sustere, wettigen wive Quintyns Massys, schilders, toebehooren ende hair van hueren ouders gebleven, te deele bevallen ende aengedeylt zyn. Dat hy mids dien gelooft heeft ende geloofde, pro se et suis, dat hy de voirs. vyfthiene mudden rogx erflic wederomme lossen, quyten ende ontlasten sal, bynnen den iersten twee jaren naestcomende van Kerssavonde naestcomende, ingaende ende der selver zynre sustere dien alsdan los, vry ende commerloes te leverene ende doen hebbene, sonder allen last by hem dair op gemaect ende der voirs. zynre zustere oic mede te betalene, totter selver tyt toe, alsoe vele rogx oft de weerde ende valeur daeraf, als zy bynnen den selven tyde vanden voirs. vyfthiene mudden rogx erflic ontfangen souden moegen; unde obligavit ende heeft der voirs. zynre sustere in handen geset eenen beemd cum funde et pertinentiis, houdende omtrent twee buynderen, geheeten den Boechembeemdt, gelegen te Wympele bynnen Herenthout, in Sinte Gommaers prochie, tusschen den Varendoncxen beemd, aen de westzyde ende zekere persoonen van Dyest erve aande oostzyde, comende metten noorteynde op ten stroom geheeten de Wympe ende metten zuyteynde aendes beslooten cloosters van Herenthals erve, geheeten Boechemblock, belovende noch meer derselver zynre sustere, soe wanneer hy by hair dairtoe versocht sal worden, te bewysen ende in handen te stellene, onder Loevene, noch andere pande aldair gelegen, die hair believen selen, hem selven ende alle zyne goede dair voer verbyndende ende te pande settende. XIII Junii.
Volgens de Antwerpsche bescheeden werden er uit Quinten's eerste huwelijk, vier kinderen geboren; ik laat hier hunne echte namen volgen, daar tot nu toe deze verkeerdelijk zijn opgegeven geworden:
Na de dood van Aleidis van Tuylt, riep Quinten Massijs zijne naaste magen en die zijner vrouw te zamen, om rekening over het sterfhuis te doen. Die bloedverwanten zijn, zooals ik reeds hooger heb gezegd: 1o Jan Massijs, de bontwerker, volgens mij Quinten's jongere broeder; 2o Jan Massijs, de schilder, Quinten's zoon, 3o Peter Moys, kunstschilder, en 4o Cornelis Peter Celis; de twee laatstgemelde van den kant van Aleidis van Tuylt. Van Leuvensche familie is er wederom geene melding. En hier hoef ik eene hoogst belangrijke aanmerking te maken. In dezen akt verschijnen enkel Pauwel en Catharina Massijs, als Quinten's minderjarige kinderen. De andere twee meerderjarigen zouden dus, volgens de Costuymen, in 1508, meer dan 25 jaren bereikt hebben; Quinten moet diensvolgens tusschen de jaren 1478 en 1480 getrouwd zijn geweest. Nu vraag ik u, of het | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
mogelijk is dat Quinten in 1491 te Leuven ontvoogd werd, wanneer hij reeds omtrent het jaar 1480 vader was? Ofschoon ik reeds den akt van 1508 hebbe uitgegeven, ben ik verplicht, uit hoofde van zijn belang, dien hier wederom in te lasschen: | |||||||||||||||||||||
1508. Sub Vaken & Keyser, bl. 252. - Per Moelen et Voorda.Jan Massys, bontwerckere, pro se et nomine van Janne Massys, scildere, zynen medegeselle, quam suscepit; Peter Moys ende Cornelis Peter Celis, scrynwerckere, naeste vriende ende mage ende geleverde momboren metten rechte, van Pauwelse ende Katlinen Massys, wettige kinderen Quintens Massys, daer moeder af was Alyt van Tuelt, welcke kinderen zy, by consente vanden Weesmeesteren deser stadt, hier inne vervyngen ende geloefden te vervane, bekenden ende verlyden hen vander voers. kinderen wegen volcomelick ende al vernuecht, gepaeyt, gecontenteert ende wel voldaen vanden voers. Quintene Massys, der voers. kinderen vader, van allen den goeden ende versterffenissen van haven, erven ende erfrenten, ruerende ende onruerende quaecumque, waer ende tot wat plaetsen die gelegen zyn, als den selven kinderen, toecomen bleven ende verstorven zyn vanden voers. Alyt van Tuelt, huerer moeder wylen, overmits dien dat hy hem daeraf van al tal wettige rekeninge, scheydinge ende deylinge gedaen, ende mits der sommen van sessentnegentich ponden grooten brabants eens, die hy hen, met eenen anderen brieve op heden voere ons gepasseert, bekent heeft sculdich zynde, duechdelick vutgecocht ende te vreden gestelt heeft, daermede de voers. momboren, nomine ut supra, wel content ende te vreden waren. Quitaverunt. Gelovende. XV Marcii.
Eene bescheede van 1511 bewijst verder dat deze Catharina Massijs, even als haar oudere broeder Quinten, in 1511 meerderjarig was. | |||||||||||||||||||||
1511. Sub Vaken & Keyser, bl. 27. - Per Beca et Triapain.Daniel Goessens ende Jacob Langoore, dekens, Andries Jacops, Gommaer Vander Beke, gezworen, Wouter Imbrechts ende Lucas Verhuelt, oude dekens vanden Scrynwerkers Ambachte, in der stadt alhier, voer hen selven, ende inden name vanden gemeynen gesellen desselfs ambachts, quos susceperunt, ende bekenden dat sy omme eene somme gelts die hen al ende wel es vergouden, ende die voorts bekert ende beleyt hebben in de betalinge van huer nyeuwe tafelen vanden Noot Gods, voere hueren outaer in onser Liever Vrouwen Kercke alhier, vercocht hebben wel ende wettelick, Quintene ende Katlinen Metsys, wettige kinderen Quinten Metsys, scilders, daer moeder af was Alyt Van Tuylt, t jaers erflick, dertich scellinge grooten Brabants, prout communiter, alle des voers. Ambachts vanden Scrynwerckers goeden van erven, erfrenten ruerende quaecumque, die tselve Ambacht nu heeft ende namaels vercrigen mach, dandum alle jare op den Sinte Jansdach decollacie in Augusto, salvo quod ipse aut sui quitabunt ad placitum, ten drie malen met x scellingen te male, ende niet meer, op dat sy wilden, elcken denier altyt met sesthiene penningen ende met verschenender renten. XXVI dach Augusti. Uit dit alles wordt het nu ook klaar, hoe Quinten's oudste zoon Jan, in 1501, als meester in de Antwerpsche St-Lucasgilde kon ontvangen worden, een feit dat onuitlegbaar is, wanneer men uwe meening bijtreedt.
Quinten trad, in tweede huwelijk, met Catharina Heyns, en uit deze nieuwe echtverbintenis sproten tien kinderen, waarvan de stadsarchieven ons wederom de namen doen kennen te weten:
Bescheeden van het jaar 1541 bewijzen dat de zes laatste alsdan minderjarig waren.
Talrijke stukken die ik vervolgens zal mededeelen, doen ons den financieelen staat van Quinten Massijs kennen. Wat ik hier alleen wil bijvoegen is, dat Quinten Massijs, blijkens twee akten die ik het genoegen had u mede te deelen, tusschen den 13 Juli en den 11 September 1530 overleed, - iets wat bewijst dat de levensbeschrijving des kunstenaers van zoovele misslagen is vervuld dat men zelfs 's mans grafschrift niet mag gelooven waarin zijn afsterven op het jaar 1529 wordt gesteld! Onze schilder had eenen hoogen leeftijd bereikt. Catharina Heyns, Quinten's weduwe, ging een tweede huwelijk aan met Jacob Pauwels en was reeds op nieuw weduwe in 1536, als blijkt uit de twee onderstaande oorkonden, die ik wederom om hun belang hier mededeel: | |||||||||||||||||||||
Scabinale Protocollen 1536. Sub Keyser en Wesembeeck, fol. 72. - Schepenen Schoyte en van Halmalen.Jan Marchys, Cornelis Marchys, ende Jan Schorenborch als vriende ende mage ende geleverde momboren metten rechte van Quintene, Huybrechte, Abraham, Peternellen, Katlinen, Zara ende Susanna, alle wettige kinderen wylen meester Quinten Marchys, quos susceperunt by consente vanden Weesmeesteren deser stadt, bekenden ende verlyden dat zy van derzelver kinderen wegen ontlast, ontslagen, quyte geschouden ende gedelivreert hebben, ontlasten, ontsloegen, schelden quyte ende delivreerden, by desen, de eene huysinge van den twee huysen metten hove, poorte, plaetse fundo et omnibus pertinentiis geheeten de Poorte, gestaen ende gelegen in Schuttershofstraetken, tusschen thuys geheeten Sinte Quinten, ex una, ende Joos Rogmans huys ende erve was, nu Katlinen Heyns, der voers. kinderen moeder, toebehoorende, ex altera, van alsulcker verbintenissen ende hypotecatien van een erfrente van achtentwintich Karolus guldenen erflic metten achterstelle, daeraf verloopen, als daervore de voers. Katline Heyns opten | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
XIIen dach in Octobri anno XVe ende XXXI, dezelve huysinge geheeten de Poorte metten voers. huyse geheeten Sinte Quinten verbonden ende verobligeert heeft; gelovende in goeden trouwen dat zy in den name als voere, noch oic de voers. kinderen oft huere nacomelingen deselve huysinge, geheeten de Poorte, cum undo et omnibus pertinentiis predictis, nemmermeer meer voer de voergenoemde achtentwintich Karolus guldenen erflic metten achterstelle daeraff verloopen oft te verloopene aenspreken noch daerop procederen en selen, inne oft met eenigen rechte, gheestlic oft weerlic, in geenre manieren. VIII Julii anno XVe XXXVI. | |||||||||||||||||||||
1536. Sub Keyzer en Wesenbeeck. Bl. 72. - Schepenen Schoyte en van Halmale.Katline Heyns, weduwe lestwerfs Jacop Pauwels, cum tutore, bekende ende verlyde alsoe de momboren van hueren ende wylen meester Quintens Marchys, huers voermans, wettigen kinderen, opten dach van heden ontlast, ontslagen ende quytgeschouden hebben vander verbintenissen ende hypothecatien van XXVIII Karolus guldenen erflic deen huys, geheeten de Poorte, vanden twee huysen daeraf tselve tweede huys geheeten is Sinte Quinten, gestaen in Schuttershofstraetken, die daervoere verbonden ende verobligeert stonden, soe eest dat zy cum tutoribus predictis, tot oft voere de verzekertheyt vander voers. huerer kinderen erfrente van XXVIII Karolus guldenen, totten voers. huyse geheeten Sinte Quinten, noch verbonden ende te pande geset, heeft als medeprincipael pant, huer huys, cum fundo et omnibus pertinentiis, gestaen inde voers. Schuttershofstrate, naest tvoergenoemd huys geheeten de Poorte, ten Hoplande waerts, daer jaerlicx vutgaen twee ponden grooten brabants erflic Willeme Ghysels ende nyet meer. VIII Julii anno XVe XXXVI.
En nu, ten slotte, waarde collega en vriend, laat ik aan uw onderzoek over of het mogelijk is de te Antwerpen bestaande oorkonden overeen te brengen met die welke gij te Leuven hebt ontdekt. Tegen eene overlevering van drie eeuwen, tegen die honderden bescheeden, welke ons reeds van in de XIVe eeuw de familie Massijs doen kennen, en haar voortdurend bestaan van geslacht tot geslacht, in de stad Antwerpen, sedert het jaar 1425 bewijzen, waar zij, zooals blijkt uit hierbijgevoegden geslachtboom, door eene menigte leden was vertegenwoordigd, welke bijna alle gegoede burgers waren, eigenaars van huizen en gronden, en wier daden men, om zoo te zeggen, tot in de XVIIIe eeuw omstandiglijk kan nagaan, tegen die stevige bewijsredenen die Antwerpen voor de geboorteplaats van den schilder Quinten doen beschouwen, stelt gij een klein getal akten waarvan, wel is waar, het belang niet kan ontkend worden, maar die, naar allen schijn, in betrekking staan met eenen tak der familie Massijs welke in de XVe eeuw, in den persoon van Joos, Antwerpen verliet en naar de oude hoofdstad van Brabant werd overgebracht. Welk beroep de Leuvensche Quinten en Jan uitoefenden, is tot nu toe, door geen ambtelijk stuk aangeduid. Wat meer is, alles wordt twijfelachtig, onbestaanbaar zelfs, wanneer men eenen Leuvenschen oorsprong aan den schilder Quinten Massijs toeschrijft. Inderdaad, wat zeggen van een man die in 1491 minderjarig en ontvoogd, onmiddellijk daarna naar Antwerpen zou zijn vertrokken, waar hij, beginneling, over de plaatselijke wetten heenstappend, zonder poorter te worden, als meester in de St-Lucasgilde zou zijn ontvangen en zijne kunst openbaarlijk zou hebben uitgeoefend? Van een man, die in 1466 geboren, in 1511 vier meerderjarige kinderen zou hebben gehad, en die wederom, ondanks de eischen van de plaatselijke gebruiken, in eenen familieraad den Antwerpschen bontwerker Jan Massijs, als zijnen naasten bloedverwant zou hebben opgeroepen, terwijl hij naarder maagschap te Leuven of elders in het land zou hebben gehad? Integendeel, neemt men de Antwerpsche geboorte onzes meesters aan, dan wordt alles, zoo niet dadelijk bewezen, ten minste hoogst waarschijnlijk. 's Mans leven in de Scheldestad, is geen raadsel meer, en doet zich voor zooals datgene van iederen burger. Geene afwijking aan de wetten; integendeel zij worden naar eisch toegepast. Men oordeele: te Antwerpen geboren, stamt Quinten Massijs af van Hendrik Massijs, smid, die ten jare 1425 poorter van Antwerpen was geworden. Zijn vader is Jan Massijs, die insgelijks als smid staat bekend. Zijne moeder is Margaretha van den Eynde, die, weduwe geworden, een tweede huwelijk aangaat met Aart Teerlinck, den bontwerker. Eerst voor het smedenambacht opgeleid, verlaat Quinten dii beroep voor dat van schilder. Hoe en wanneer hij kunstenaar wordt, is tot nu toe niet gebleken; doch een meester moet hij gehad hebben; reeds meermaals is het gezegd: talenten zooals die van Quinten treden niet onvoorbereid op. Heeft hij gelijk Molanus het getuigt, Rogier van der Weyden, de eerste diens naams, voor meester gehad? Gij schijnt dit niet te gelooven, en verlaat hier dus de getuigenis des schrijvers, wiens onlangs ontdekt werk door u evenwel als een der voornaamste ten voordeele der eischen van Leuven wordt ingeroepen. Nogtans zie ik niet waarom de Antwerpsche Quinten de leerling niet zou kunnen geweest zijn of van Rogier I in 1464 overleden of liever van Goswyn vander Weyden, om Molanus niet gansch te logenstraffen. Wie weet of, uit het kortstondig verblijf dat Quinten bij een der vander Weyden's in de oude hoofdstad van Brabant, de oorsprong van het verhaal van schilders Leuvensche geboorte, niet is ontsproten? Wat hiervan zij, de legende wil dat Quinten, op gevorderden ouderdom schilder is geworden, en men duidt zelfs de gewrochten aan, die hij als smid zou hebben vervaardigd of ten minste bestuurd. Bewezen is het evenwel, dat hij eerst in 1491 als meester in de Antwerpsche St-Lucasgilde werd ontvangen; en ik heb de innige overtuiging dat hij, vóór dit jaar, om zich in zijne kunst te oefenen, langen tijd buiten de Scheldestad heeft doorgebracht. Heeft hij wellicht, even als het later zijne afstammelingen deden, Italië bezocht? In den echt getreden met de Antwerpenares Aleidis van Tuylt, wordt onze schilder de vader van vier kinderen, die allen in 1511 meerderjarig zijn. Zijn oudste zoon Jan I, omtrent 1480 geboren, treedt ten jare 1501 in de Antwerpsche St-Lucasgilde. | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
Na de dood zijner echtgenoote, roept Quinten eenen familieraad bijeen, waaraan zijn broeder Jan, de bontwerker, en zijn zoon Jan, de schilder, deel nemen. Daarna gaat hij eene nieuwe echtverbintenis aan met de Antwerpenares Catharina Heyns en wordt wederom vader van tien kinderen, wier namen, welke met die der kinderen van het eerste huwelijk niet mogen verward worden, in verscheidene bescheeden worden vermeld. Quinten sterft niet zooals zijn grafschrift het meldt, in 1529 maar tusschen den 13 Juli en den 11 September 1530. Nooit heeft hij in eenigen akt melding van zijne Leuvensche familie gemaakt. Na dit alles, waarde collega en vriend, dunkt het mij dat men dus het innig gevoel mag hebben dat Quinten te Antwerpen is geboren; om op eene stoffelijke manier te bewijzen dat Quinten in de Scheldestad het licht heeft gezien, ontbreekt er slechts één stuk; eene oorkonde waarin gezegd wordt dat Quinten, de broeder van Jan, den bontwerker is; doch, zooals ik hierboven zegde, bij het gemis der registers van 1480 tot 1489, wordt deze leemte ruimschoots aangevuld door den akt van 1508, waarin Quinten zelf verklaart dat de Antwerpenaar Jan de bontwerker, bij uitsluiting van alle anderen, zijnen naasten bloedverwant is. Tot dat de aangeduide bescheede of eene andere soortgelijke worde ontdekt, kan dus de pennetwist over Quinten's geboorteplaats worden voortgezet, doch tot nu toe kan ik met u niet instemmen, dat de ontdekking van het schrift van Molanus en de te Leuven gevondene oorkonden, de eischen van Antwerpen den doodslag hebben gegeven. Mijns dunkens, zijn door de stukken welke ik in den loop dezes briefs heb aangehaald, en die welke ik daarop laat volgen, de titels van Antwerpen ernstiger dan ooit geworden. Aanvaard, waarde vriend en collega, de uitdrukking mijner hoogachting en verkleefdheid. P. Génard. Antwerpen, 1 Juni 1869. | |||||||||||||||||||||
Aanteekening.Bovengaande brief moet vergezeld zijn van eene genealogische tafel der familie Massijs en van eene reeks bescheeden welke met dit geslacht in verband staan. Deze stukken zullen in eene volgende aflevering verschijnen. |
|