Vochtweger van Farenheit.
Dit tuig, dat van glas of metaal gemaakt kan
worden, wordt aangeduid door het hier nevenstaande afbeeldsel. A is eene holle sfeer van eenen tamelijk breeden omvang, B eene kleinere sfeer met kwik of lood gevuld, C een zeer dunne steel waarop de diepte der indompeling door eene schrap wordt aangeduid, en D een schaaltje waarop men de gewichten kan plaatsen.
Het gewicht van den vochtweger moet met zijnen omvang derwijze in verband staan, dat hij in het lichtste vocht kan vlotten. Daarbij moet dit gewicht zeer nauwkeurig gekend zijn. Wanneer men nu den vochtweger in gedistilleerd water steekt, zal men hem tot de schrap C kunnen doen zinken met op de schaal D eene genoegzame hoeveelheid gewichten te leggen. Alsdan is het klaarblijkend dat het gewicht van het tuig, meer de bijgevoegde gewichten, juist het gewicht aanduiden van eenen omvang water gelijk aan den omvang van het gedeelte des vochtwegers dat ondergedompeld is. Indien de vochtweger geplaatst werd in een vocht welks betrekkelijk gewicht grooter of kleiner zou zijn dan dit van het water, is het klaar dat het bijtevoegene gewicht ook grooter of kleiner zijn moet om den vochtweger tot de schrap C te doen zinken. In alle geval is hier de omvang van het verplaatste vocht altoos dezelfde, en diensvolgens bekomt men het betrekkelijk gewicht der vochten die men aan dergelijke proefneming onderworpen heeft. Bij voorbeeld, indien de vochtweger en de bijgevoegde gewichten te zamen 1000 grein uitmaken met gedistilleerd water, en dat het beloop dezer gewichten 1600 grein bereike met eenig ander vocht, zal het betrekkelijk gewicht van het water tot dat van het ander vocht in onderlinge betrekking staan als 1000 tot 1600 of als 1 tot 16. Tot nauwkeurigheid van zulke proefnemingen is het hoogst noodzakelijk dat de vochten die men met elkander in vergelijking brengt, allen juist denzelfden graad van warmte hebben, niet alleen omdat hun betrekkelijk gewicht geene verandering zou ondergaan, maar ook opdat de vochtweger denzelfden omvang zou blijven behouden. Doch bij middel van berekeningen is het hier mogelijk de proefnemingen te wijzigen, wanneer men den graad van uitzetting door warmte voor de verschillige vochten kent.
Dr F.-J. Matthyssens.