De Vlaamsche School. Jaargang 15
(1869)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
[pagina 74]
| |
De plaat die op blz. 73 voorkomt, is de afbeelding van een opgewerkt plan der salpeterzure kalkrotsen, welke in België bestaan te Ciply, Folx-les-Caves en Lanaye. Dit plan, toebehoorende aan den uitstekenden landbouwkundige P. Bortier, van Ghistel, en door hem naar de laatste wereldtentoonstelling van Parijs gestuurd, waar het de hoogste belooning heeft weggedragen die uitgeloofd was voor de voorwerpen der 48e klasse, is door den eigenaar, op vereerend daartoe gedaan verzoek, afgestaan geworden aan den Franschen minister van openbaar onderwijs, om bijgezet te worden in de verzamelingen van het departement van onderwijs. Wat dit plan des te merkwaardiger, ja éénig in zijne soort maakt, is dat het zelf vervaardigd werd van salpeterhoudende kalksteenen, gekapt uit de drie opgenoemde groeven, welke zich uitstrekken tot in Holland en de eenige zijn, die in Europa bestaan. Deze salpeterzure kalkmijnen zijn van het hoogste belang voor den landbouw, wat betreft de bemesting der gronden. De groote hoeveelheid stikstof, welke de salpeter bevat, is een van de krachtigste bevruchtingsmiddelen, die op akkergronden kunnen aangewend worden. Onder andere welgeslaagde proeven, in de laatste tijden met de hier bedoelde meststof genomen, wordt voornamelijk diegene genoemd, welke op de hoeve Britannia werd bewerkstelligd. De oogsten, gewonnen op de gronden welke van de voornoemde hoeve afhangen, waren niet slechts schooner, door de gehalte en de volwassenheid der vruchten, waaruit zij bestonden; zij waren ook rijker en overvloediger dan degene, verkregen van akkers, die met gewone vette waren gemest. Het voordeel omvatte dus zoowel de hoedanigheid als de hoeveelheid. Hier dient nog bijgevoegd te worden, dat op de hoeve Britannia, ten gevolge van het gebruik der salpeterzure kalk op de gronden, eene doorgaande verbetering der landerijen is waargenomen. De mijnen van Ciply, Folx-les-Caves en Lanaye mogen, volgens de verklaring van den heer P. Bortier, als onuitputbaar beschouwd worden. Wij kunnen niet nalaten, hier met een enkel woord eene alleszins meldenswaardige daadzaak aan te stippen, welke tevens op afdoende wijze aantoont, hoe rijk aan salpeter de bewuste kalkmijnen zijn. De eerste Napoleon namelijk trok jaarlijks zeer aanzienlijke hoeveelheden salpeter uit de groeve van Folx-les-Caves, welke verzonden werden naar de verschillende poederfubrieken des keizerrijks, om gebruikt te worden bij de verwerking van buskruit. Het is te hopen, dat de salpetergroeven van Ciply, Folx en Lanaye, in plaats van hare schatten te zien gebruiken tot het vervaardigen van stoffen, meestal slechts dienende om, zooals het schietpoeder, armoede en ellende, dood en verderf te zaaien, integendeel zullen aangewend worden op eene breede en zich van lieverlede uitbreidende schaal tot bevordering der vruchtbaarheid van den vaderlandschen bodem en mitsdien tot de verbetering van den landbouw, die is de bronader van het algemeen welzijn. Wij weten dat al de pogingen van den geachten heer P. Bortier daarheen strekken. Veel heeft hij reeds ten goede van den landbouw uitgewerkt en de moeite welke hij zich thans geeft om de voortbrengsels der mijnen van Ciply, Folx-les-Caves en Lanaye naar waarde doen te schatten, is hem een titel te meer op de dankbaarheid zijner landgenooten. Wij laten hier volgen het verslag, uitgebracht door den heer J. Leclerc, verslaggever van de jury der 48e afdeeling van de Parijsche wereldtentoonstelling van 1867: ‘De stikstof, welke eene groote rol vervult in de wonderen der wassing, en die van al de voedstoffen in de kunstmatige mest degene is, die de landbouwer het duurst betaalt, bestaat in onuitputtelijke hoeveelheden in den dampkring die onze aarde omringt. Aan de lucht deze kostbare hoofdstof ontleenen om haar door spaarzame middelen in vaste verbindingen te brengen, is een vraagstuk welk in den hoogsten graad den landbouw aanbelangt, alsook verschillende andere nijverheden; de Fransche maatschappij ter aanmoediging heeft dit getoond door het te rangschikken tusschen de prijsvragen, welke zij dit jaar heeft uitgeschreven, en eenen prijs van 2,000 frank te beloven, toe te wijzen in 1869, aan den vinder van een practisch middel, welk zal toelaten de stikstof der lucht vast te leggen door haar te verbinden met salpeterzuur of ammoniak. Drie of vier jaren geleden, heeft men op de hoeve Britannia bij Oostende, reeds een middel aangeduid welk, voor den landbouw, het vermelde doel geheel en goed schijnt te vervullen; het berust op het gebruik van polijpkalk. ‘De polijpkalk komt voort van eene sponsachtige rots, die in hooge mate de eigenschap bezit de stikstof der lucht in zich op te nemen en haar te herleiden tot salpeterzuur, wanneer zij in aanraking komt met in ontbinding zijnde stoffen. Aardrijkskundig behoort zij tot de krijtlaag der gronden uit het derde vormingstijdperk en komt in de vorming die onze vermaarde aardrijkskundige Andreas Dumon opgeeft onder den naam van Maastrichter stelsel. Er bestaan in Europa niet meer dan drie groote beddingen van, en België bezit ze alle drie; men treft ze aan te Ciply, nabij Bergen, te Folx-les-Caves, omstreeks Geldenaken en te Lanaye, nabij Maastricht. De laatste bedding strekt zich uit tot op den Hollandschen bodem. Uit de door den Gentschen hoogleeraar Donny gedane ontleding is gebleken, dat de polijpkalk de volgende bestanddeelen bevat: koolzure kalk, 96; witte magnesia, 1.46; phosphorzure kalk, 1.10; oververzuurde metaalkalk, aluinaarde, kiezelaarde 1.44; sodasporen van 00.00. ‘De wijze, waarop deze zelfstandigheid moet gebruikt worden is zeer eenvoudig: het is voldoende haar tot poeder te brengen en de verschillende lagen van den mesthoop er mede te bestrooiselen, en den mesthoop vervolgens lichtjes vochtig te houden, door hem van tijd tot tijd te besproeien met de mestgier of vette waters die er uit afloopen. Zoo doende vormt men kunstmatig, ten nadeele van den dampkring, eene wezenlijke salpetermijn, waarin al spoedig eene belangrijke hoeveelheid salpeterzure kalk ontstaat, die bijdraagt om de mest te verrijken en zijne werkkracht te verlengen. Vergelijkende waarnemingen, met de meeste zorg gedaan en gedurende verscheidene jaren herhaald op de hoeve Britannia, hebben inderdaad bewezen dat het gebruik der salpeterzure kalk, in de voorwaarden die wij daar opnoemden, de oogsten gemiddeld tien ten honderd aan gehalte doet winnen. De proeven hebben in alle omstandigheden goede uitkomsten opgeleverd, maar hebben bewezen dat men minder en langzamer salpeter bekomt in de niet gedekte mesthoopen, dan wel in degene die tegen den regen beschut zijn. De navorschingen van den leeraar | |
[pagina 75]
| |
Donny hebben overigens aangetoond, dat de polijpkalk eene veel grootere salpetervormende kracht bezit dan de andere margels en men hare werking nog kan verhoogen door de wijze van behandeling.’ |
|