Op oen schoon, rijkopgetuigd paard gezeten, en door een klein getal zijner mannen gevolgd, vertrok de Sphakiotische bevelvoerder naar de plaats, waar Rousso met zijn handvol gezellen gelegerd lag. Vooraleer de stoet Sphakia uit het zicht verloren had, kwam er eene boerenvrouw aan de woning van den jeugdigen kapitein, en vroeg om dezen te spreken.
‘Ziet gij ginder die stofwolk? Zij werd door de hoeven der paarden opgelicht,’ was het antwoord. ‘Ga hem na; het is slechts drie ure, en gij bergbewoners zijt vlug te been. Gij zult bij hem zijn, aleer het feest van kapitein Rousso geëindigd zij.’
Met een verschrikkelijk geschreeuw strekte de vrouw wanhopend de handen boven haar hoofd uit, en zonk bewusteloos ten gronde.
Al de overdaad en de slemperij van een soldatenbanket kenschetste het feest van Rousso en Anagnosti; de wijn stroomde met overvloed en een liederlijk muziek en gelach steeg uit de tent omhoog naar de starren, die aan den hemel schitterden. In volle vertrouwen gaf Melidori zich aan de vreugde des oogenbliks over.
‘Het is toch een aangenaam leven, dat van een krijgsman! opperde Anagnosti. Dat is wat beter dan het olijvenfeest op den berg Psiloriti; niet waar, Melidori?’
Eene schaduwe betrok het gelaat van den jongen kapitein. Rousso bemerkte het.
‘Misschien mist Antonio dat kalme, stille leven op het gebergte, en spijt het hem, dit verwisseld te hebben tegen een leven als dat, welk wij leiden?’ bemerkte hij met eenen glimlach, die den spot nabij kwam. Het was bijna altijd onmogelijk beiden van elkander te onderscheiden, wanneer zij Rousso's gelaat betrokken.
Men kon Melidori niet gemakkelijk uitdagen. ‘Neen, neen,’ antwoordde hij vroolijk; ‘ik zou de laatste zijn om dezen ouden tijd terug te wenschen - dit was goed in vroegere jaren; maar de eer, de vaderlandsliefde....’
‘Schoone woorden, maar sommigen, die vechten, hebben een ander doel.’
‘Ik versta u niet,’ zegde Melidori koel.
‘O, wij weten allen genoeg, wat eer er onzen jeugdigen kapitein na den oorlog verwacht; eenen overvloedigen buit, - de rijkdom - eene bruid, want de dochter van Affendouli is schoon, en haar vader is edelmoedig. Maar wellicht is er een kleine hinderpaal tot de voltrekking dezer vooruitzichten. Eenen langen tijd geleden sprak men op het gebergte van een meisje, dat den naam van Philota droeg.’
‘Rousso,’ sprak Antonio haastig, ‘deze Cypreswijn is lekker, ik drink op uwe gezondheid.’
‘Ik doe u uit gansch mijn hart bescheid! En, zooals ik straks zegde, moest er met het olijvenfeest een huwelijk plaats grijpen.’
‘Ha-ha-ha!’ lachte Melidori. ‘Uwe gedachten loopen over schoone meisjes en huwelijksfeesten, in plaats van over oorlog.
Laat ons over iets krijgshaftiger spreken.’
‘Seffens; wanneer ik uwe gezondheid en die der dochter van Affendouli gedronken heb.’
‘Niet met de mijne vereenigd,’ zegde Antonio ernstig. ‘Ik eerbiedig, maar bemin deze jufvrouw niet, en ik hoor niet gaarne spotten.’
‘Dan moet er eenige waarheid zijn in het verhaal over het Sphakiotische meisje? Antonio, ik houd u voor een gelukkig man; want laatst zag ik omtrent uwe woning een schoon wezentje, dat mij herinnerde aan een gelaat, welk ik op den berg Psiloriti eens kende. Is het zoo niet?’
De lippen van Melidori beefden hartstochtelijk, maar hij weêrhield zich voor eene uitbarsting. ‘Rousso,’ lispelde hij met bevende stem, ‘zeg al wat ge wilt, als wij alleen zijn. - maar hier niet.’
‘Wat! spreekt het geweten? Is Philota.....’
‘Spreek dien naam nog eens uit met uwe lafhartige tong en.....’ Rousso sprong van tafel recht, en trok eenen korten dolk. ‘Wilt gij vechten? Dan wil ik het ook.’ Een oogenblik was voldoende om Melidori het doelwit van al de pijnigende woorden dezer venijnige tong te doen beseffen. Hij kreeg onmiddellijk zijne kalmte terug en besloot het voornemen zijns vijands te dwarsboomen. ‘Niemand zal ooit kunnen zeggen, dat Antonio Melidori naar een vriendenfeest kwam, en met zijnen gastheer vocht,’ antwoordde, hij volkomen kalm. ‘Soldaten, en gij, feestgezellen, weest getuigen dat deze reden, en alleen deze - mij weêrhoudt de uitdaging te beantwoorden. Wat zouden onze vijanden zeggen van dezen twist tusschen kannen en glazen? Het is onwaardig van Grieken. Ik wil het eindigen.’
Dit zeggende, gaf Antonio het teeken tot vertrek aan zijn gevolg en bereidde zich om te paard te stijgen. Anagnosti volgde hem.
‘Edele kapitein,’ zegde hij ootmoedig. ‘Laat dit verzoeningsfeest niet in tweespalt eindigen. Rousso is overloopend; maar hij berouwt zich nu. Ik smeek u, keer terug, en laat ons al dit verschil ter zijde leggen.’
Melidori antwoordde heusch en openhartig, zooals het zijne gewoonte was. ‘Niemand zou zich meer dan ik over den vrede verheugen; daarom alleen ben ik hier gekomen.’
‘Laat ons dan den vrede bestempelen met eene broederlijke omarming,’ zegde Rousso, vooruit tredende. Zijne oogen schitterden; Antonio dacht dat het de wijn was; en zijn stap was onvast. De jonge Sphakioot voelde eenen onuitlegbaren afkeer; maar hij dacht aan Affendouli en aan de ernstige bede van den ouden man opdat alle veete, om den wille van Griekenland's welzijn, mocht eindigen.
‘Het zij zoo,’ antwoordde Antonio, de armen uitstrekkende. Rousso ging eveneens te werk. Er volgde een oogenblik stilte, en de dolk des moordenaars doorboorde dat edele, moedige hart. Een schreeuw, het verschrikkelijk angstgeschreeuw eens stervenden, werd door eenen anderen buiten de tent beantwoord. - Het was de angstschreeuw eener vrouw; en Philota viel aan de zijde van Antonio op hare knieën!
Zij had hem uren lang gevolgd met eenen bijna bovennatuurlijken spoed en krachtsinspanning, zoodat, wanneer zij afgezonderde woningen voorbij zweefde of eenzame reizigers