Kronijk.
Vooraleer onze kronijk voor 1869 te beginnen, hebben wij nog eenige schuld van 1868 uitstaan, waaraan wij eerst en vooral willen voldoen.
In November waren er in de koninklijke academie twee tafereelen ten toon gesteld van den jeugdigen, maar veelbelovenden Karel Ooms. Beide deze stukken waren bestemd voor des schilders geboorteplaats. Zij stellen voor: de Hemelvaart van Christus en de H. Barbara, en versieren reeds twee zijaltaren der kerk van Desschel.
Eenige dagen later waren de werken der laatste bekroonden in den wedstrijd gezegd van Rome tentoongesteld.
Hennebicq zond een tafereel: de voorzegging van Jeremias voorstellende. Het bevatte goede hoedanigheden, doch was te vuil als kleur en als samenstelling slecht verstaan; het onderwerp was al te veel aan eenen kant van het tafereel geplaatst en onverstaanbaar voor de toeschouwers. Dit alles belet niet dat de heer Hennebicq een goed schilder van zich laat verhopen, maar om dit te worden moet hij ernstig werken en goeden raad trachten in te winnen.
P. van der Auderaa, thans te Munchen, heeft het portret van Julianus II, naar Rafaël, gezonden; het was goed en met veel gemak en losheid, zooals Rafaël schilderde, teruggegeven. Het penseel van den grooten Italiaanschen meester vindt men er getrouw in terug. Dit portret is een der meest gekleurde van Rafaël, behalve dit der Fornarina, dat zeer sterk van kleur en buitengewoon goed is voltooid. Wij wenschen van der Auderaa geluk over zijn werk; met studie en vlijt wacht hem eene schoone toekomst.
Van Copman's twee teekeningen, behaagt zijne Madona, naar Pinturicchio, uit den Louvre, van Parijs, het meest. Pinturicchio is, zooals men weet, een groot Italiaansch meester, tijdgenoot van Perugino, die de leermeester van Rafaël was.
De keuze, door Copman gedaan, is gelukkig; zijne Madona is met veel gevoel geteekend; alles lacht u toe en streelt den aanblik; de goddelijke Moeder, met haar kindeken op den arm, is al wat men verheven kan zien; in het verschiet rijst een landschap, dat met den grootsten smaak is voltooid. Alle moeilijkheden, hoe menigvuldig ook, heeft de kunstenaar met veel bekwaamheid overwonnen; hij heeft ons in zijne teekening den grooten meester goed teruggegeven. Zijne tweede teekening, Christus op het stroo, bevat ook hoedanigheden, maar is, voor Rubens, al te fijn bewerkt. Ook is er moed noodig om met eenen Rubens in de wereld te treden, en nog wel met een meesterstuk, vol gevoel, breed van opvatting en rijkdom van kleur, vol waarheid van vormen en uitdrukking. De macht van het meester-penseel is in deze schilderij vereenigd tot in de hoogste volmaaktheid, en dat moet de heer Copman trachten terug te geven met hetzelfde gevoel als de groote meester. Rubens mag niet gegraveerd worden gelijk de heiligen beeldekens van Dusseldorp. Men vergete het niet Geeft de heer Copman de schepping van den vorst der Vlaamsche schilderschool welbegrepen terug, zullen zeer velen zich zijn werk willen aanschaffen, omdat die kleine schilderij een bewegelijk drama voorstelt, door de geheele christene wereld gekend, en omdat de prins van het palet er om zoo te zeggen zijne geheele ziel heeft in uitgestort. De heer Copman doet eer aan de academie van Antwerpen.
Van de la Censerie, is het ontwerp van een stadhuis voor eene stad van 1en rang, met veel smaak geteekend.
- Bij koninklijk besluit van 14 December zijn de heeren J F. van den Bergh-Elsen, J. Geefs, J. Cuylits en J. van Havre, leden van den bestuurraad der koninklijke academie van schoone kunsten, wier mandaat den 31n derzelfde maand verviel, in hunne betrekking gehandhaafd.
- Op Woensdag, 13 Januari, ten 8 ure 's avonds, gaf de heer S. Piccardt, archivaris te Goes, in Zeeland, eene voordracht in het Verbond voor kunsten en letteren. Hij had voor onderwerp gekozen: Schetsen uit een tijpisch album, en verwierf eenen welverdienden bijval.
Op 23 en 24 had er eene tentoonstelling plaats van een vijftigtal teekeningen van den te recht befaamden kunstschilder J.-B. Madou, alsook van zes prachtige en allen om ter geestigste tafereelen dezes meesters. Daags daarna had er eene andere tentoonstelling van schilderijen enz. plaats. Wij zagen met genoegen een groot tafereel van Ferdinand de Braekeleer, de afbraak der Antwerpsche vesten voorstellende en waarover wij, op blz. 84, jaargang 1865, reeds het volgende zegden: ‘Dezelfde meester, heeft twee schetsen voltooid van de Berchemsche- en Kipdorppoorten op het oogenblik dat men de afbraak der oude vestingen begonnen is. De stadsregeering zou, onzes dunkens, zeer wijs handelen, hiervan twee tafereelen te laten vervaardigen, als herinnering niet alleen van de poorten, maar ook van de omliggende plaatsen. De afbeelding van de verschillende doorbraken der oude vestingen zou eene zeer schoone serie tafereelen kunnen uitmaken, om eene zaal van het stadhuis te versieren als hetzelve zal hersteld en veranderd zijn.’ Wij blijven van hetzelfde gedacht als in 1865. Het tafereel waarvan wij toen slechts de schets gezien hadden, heeft onze verwachting overtroffen; men mag zeggen, zonder vrees van tegengesproken te worden, dat men niet juister den toestand der plaatselijke liggingen kan terug geven; bruggen, wegen, de typen en de verschillende kleederdrachten der bevolking, alles vindt men er getrouw in terug. Dit stuk verdient voor het nageslacht als een juweel bewaard te worden. Wij hopen dan ook dat het stadsbestuur niet aarzelen zal, het aan te koopen