De Vlaamsche School. Jaargang 14
(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijTiende taal- en letterkundig Congres, te 's-Gravenhage.
| |
[pagina 139]
| |
De heer A. de Maere-Limnander, volksvertegenwoordiger in België en voorzitter van het IXe congres, beklom nu den te ê en sprak:
Mijnheer de Burgemeester! In naam der Zuid-Nederlanders. hier tegenwoordig, zeg ik u dank voor de hartelijke woorden die gij ons hebt toegevoegd, voor het gulle, broederlijke onthaal dat gij ons hebt toegezegd, namens het bestuur dezer stad. Nog waren wij in het afgeloopen jaar te Gent vergaderd, nog waren de laatste werkzaamheden van het 9e congres niet volkomen ten einde gebracht, toen ons reeds de verblijdende tijding toekwam, dat de regeering van 's-Gravenhage zich genegen verklaarde, hare medehulp te verleenen tot het houden van dit Xe congres. Te recht werd dit welwillend en voor ons allen zoo streelend aanbod, beschouwd als een gelukkig voorteeken voor het welslagen van de nieuwe bijeenkomst; want zoo iets de oplossing van moeielijke vraagstukken kan bespoedigen, is het zeker de wederzijdsche achting die mannen, bezield met dezelfde bedoelingen, elkander toedragen. Toen wij, Belgen, bekend waren gemaakt met de namen van hen, die de regelings-commissie hier vormen, vleiden wij ons met de beste vooruitzichten, en nu wij de hoffelijke taal hebben gehoord van onzen hooggeschatten eere-voorzitter, kunnen wij getuigen dat die vooruitzichten zijn verwezenlijkt, en ik, hoewel onwaardige tolk van hen die met mij uit Vlaanderen gekomen zijn, durf de welkomsgroete, ons gebracht, beantwoorden met de verzekering dat ook dit congres onder zulke gunstige omstandigheden geopend, werkdadig zal bijdragen tot bereiking van het eenige, verhevene doel, dat wij ons voorstellen: de ontwikkeling en opbeuring van alles wat de zedelijke eenheid van den Dietschen stam kan versterken en bevestigen. En wat aangaat die nevenbedoelingen die eenigen ons hebben toegeschreven, wat aangaat die zonderlinge ongeloofbare geruchten, wier naklank tot ons is doorgedrongen, het zou noch uwer, noch onzer waardig zijn, die met een enkel woord te bestrijden. Zij verdienen slechts één antwoord: het is onze verachting. Het is dus in volle gemeenschap van geest en gedachte met u allen, dat ik ook op mijn beurt, uit naam van hen die met mij uit het Zuiden gekomen zijn, een beker zal ledigen op den goeden uitslag van dit Xe Nederlandsche congres!
De eerewijn werd geschonken en den congresleden aangeboden. Intusschen zongen de leden der koninklijke nationale zangschool, onder het bestuur van den heer J.H. Marinus, het volgende welkomstlied; woorden van Dr. Wap, muzijk van Joh.-J.-H. Verhulst: Zuivre klanken, ronde toonen,
Waar verstand en hart in wonen,
Offeren Oudneêrlands Zonen
Aan den Dietschen broederstam,
Die, op 't ruischen dier akkoorden,
Van de Zuiderscheldeboorden,
Naar de beemden van het Noorden
Vriendlijk tot hier overkwam.
Welkom, welkom, Dietsche zonen!
Juichen onze Broedertoonen,
Waar verstand en hart in wonen,
Welkom aan den Vijverboord!
Waar dit feestlijk saamvereenen,
Door het Hoogste Licht beschenen,
Nieuwe veerkracht moog verleenen
Aan 't vereenigd taalakkoord.
Zuivre klanken, ronde toonen,
Waar verstand en hart in wonen,
Blijft het Heiligdom der zonen
Van geheel den Dietschen stam;
Houdt ze sterk en voedt ze krachtig,
Aan 's lands oude leus gedachtig:
Eendragt maakt de volken machtig,
Tweespalt Leeuwenwelpen lam!
Welkom, broeders, Dietsche zonen,
Welkom, welkom, welkom hier!
Na algemeene toejuichingen verzocht men de leden zich in stoet te vormen, om gezamenlijk, voorafgegaan van de leden der koninklijke zangschool met hunne banier aan het hoofd, naar de societeit de Vereeniging te trekken, hetgeen ook gebeurde met zooveel orde als de stoetvorming toeliet. In deze maatschappij vonden de aankomenden de zaal versierd met bloemen en de nationale kleuren op den achtergrond; tegen spiegels waren geplaatst de borstbeelden van: Vondel, Bilderdijk en Tollens, en daarboven las men op het congres toepasselijke woorden en prijkten de wapenschilden van Holland en België. De zaal en de hof waren weldra tot kroppens toe vol; de heer Th. van den Bergh, voorzitter der Vereeniging, zegde den congresleden welkom met eene hartelijke toespraak, die de heer Jonckbloed even gul beantwoordde. In den prachtig verlichten societeitshof voerde de muziek der 's-Gravenhaagsche schutterij, onder de leiding van den heer C. de Groot, een aantal stukken uit, vermeld in een recht sierlijk gesteendrukt programma.Ga naar voetnoot1 De muziekuitvoeringen werden beurtelings afgewisseld door zangstukken, voorgedragen door de koninklijke nationale zangschool. Dr Waps, te Dendermonde bekroond vaderlandsch lied, gezongen op muziek van G. Marinus, bracht eene ware begeestering te weeg. Dit lied luidt als volgt: Zijn er dan geen grenzen meer
Voor de volken?
Drijven ze ordloos heen en weêr,
Als de wolken?
Vloeien ze allen in elkaêr,
Als de stroomen?
En beduidt het niets van waar
Ze ieder komen?
Zeker, neen! daar bleven nog
Vaste palen;
En de vraag is, wie ze toch
Om durft halen?
| |
[pagina 140]
| |
Eén, als taal- en stamverwant,
Niet te scheiden,
Vormt elk volk zijn vaderland,
Sterk door beiden.
Daarom, broeders, één van bloed,
Eén van sprake,
Wee, wie ooit, in overmoed,
De eer u rake!
Wee, wie taal- en stamverwant
Wilde scheiden:
Eén zijn volk en vaderland,
Sterk door beiden.
Na langdurige toejuichingen richtte de heer S.J. van den Bergh, een hartelijk woord tot de zangers, die ook nog toegesproken werden door den toonzetter Richard Holl, van Utrecht. Met oprecht gulle en broederlijke woorden sprak mr. Julius Vuylsteke, den voorzitter der Vereeniging toe, om hem te bedanken voor het goede onthaal, in de Vereeniging genoten. Vervolgens droegen de zangers het volgende Avondlied voor, van G.H. Bakhuyzen, muzijk van J.-H. Verhulst: Daal neder in dees dreven,
ô Minlijke Avondstond;
U zij het lied geheven,
Uit aller hart en mond.
Reeds prijkt ge in stillen luister,
En taant de zonneglans,
Daar door het scheemrend duister
Het maanlicht stijgt ten trans.
Schoon alles op de velden
En in het lommer zwijgt,
Toch blijft ons lied vermelden
Den lof, die voor u stijgt.
Vertoef in deze streken,
ô Minlijke avondstond,
Gij doet tot God ons spreken,
Uit 's harten diepsten grond.
Intusschen had men vernomen dat Hare Majesteit, de koningin der Nederlanden, den volgenden dag de eerste zitting van het congres zou komen bijwonen. Dit bericht droeg dan ook bij om den geestdrift ten top te doen stijgen, toen het Oranjeboven! woorden van S.J. van den Bergh, muziek van J.-H. Marinus, uitgevoerd werd: Wij juichen en wij loven
En zeegnen 't heden luid;
't Geliefd ‘Oranje boven!’
Rijst weêr den boezem uit;
Gelijk voor vijftig jaren,
Zoo rolt het in het rond,
Toen wij weêr Vrijen waren,
Op vrijheids ouden grond.
Wij juichen en wij prijzen
Den heildag van weleer,
Die 't licht voor ons deed rijzen,
Nog stralend heinde en veer;
Toen, duinen langs en hoven,
Waar vrijheids outer stond,
Het oud ‘Oranje boven!’
Weêr klonk als nieuw verbond.
Wij juichen en wij danken,
Met diep ontroerd gemoed,
En warme vreugdespranken
Doortintlen ons het bloed:
Daar niets ons mocht ontrooven
De vrucht van dat verbond;
Waarom 't ‘Oranje boven!’
Nu schalt op vrijheids grond.
Wat Neêrland ook moog nadren,
Wat met den tijd verdwijn,
De heilge leus der vadren
Zal die der kindren zijn.
Geen tweedragt zal haar dooven,
Op Neêrlands vrijen grond.
‘Met God, Oranje boven!’
Zoo luidt ons trouw verbond.
Het liedje, dat wij thans overnemen, getiteld het Vaarwel! werd uitgegeven door Hofmann van Fallersleben. De bekoorlijke zangwijs werd getoonzet door den verdienstelijken bestuurder der voormelde muziekschool, die zooveel bijgedragen heeft tot het welslagen der feestviering. De uitvoering was onberispelijk. In gindsche groene dalen,
Daar zingen de nachtegalen,
Ze zingen van minnelust;
Zoetelief, vaarwel, vaarwel!
Rom-bom-bom met de trom.
Ik moet u, liefste, verlaten,
Marcheren langs grachten en straten,
En reizen zeer ver van hier:
Zoetelief, vaarwel, vaarwel!
Rom-bom-bom met de trom.
Ach, mogt ik met u zingen,
En met u dansen en springen,
Tot aan den dageraad;
Zoetelief, vaarwel, vaarwel!
Rom-bom-bom met de trom.
'k Zal u niet meer ontmoeten,
U niet meer kussen of groeten,
Noch drukken uwe hand;
Zoetelief, vaarwel, vaarwel!
Rom-bom-bom met de trom.
| |
[pagina 141]
| |
Wij zeggen niet te veel, als we schrijven, dat dit oude liedje op al de hoorders eenen treffenden zachten indruk maakte. En zoo duurde het voort tot aan den dageraad, dat bij de feestvierenden, die van geen scheiden schenen te weten, de eene aangename indruk den anderen verdrong. In de volgende aflevg spreken wij over het eigenlijke congres. |
|