Het Duivelshuis, te Mechelen.
In het begin dezer
plaatsneê van ed. vermorcken.
eeuw was het getal der houten gevels in Mechelen nog tamelijk groot. Langzamerhand
ziet men ze tot puinhoopen vervallen of door andere
gebouwen vervangen worden.
De voorgevel, waarvan wij hiernevens de teekening laten volgen, werd onlangs, met behulp van het bestuur der stad, door den eigenaar, M. Sergeyssens, gansch hersteld, en mag wellicht voor eenen der schoonste van dien aard in België aanzien worden. Daarom dan ook bevelen wij hem aan de aandacht der bouwen oudheidkundigen.
Men weet dat in vroegere tijden het hout alhier in overvloed was, en het werd dan ook meestal tot bouwstof gebruikt. Julius Cesar, over de schuilplaatsen zijner soldaten sprekende, zegt dat deze, naar het gebruik der Galliërs (more Gallico) in hout getimmerd en met klei bekleed waren.
De steeds aangroeiende beschaafdheid, blonk ook in de verbetering der woningen uit, en allengskens kwam men tot het opbouwen van gemakkelijke verblijfplaatsen, die men zelfs later tot verscheidene verdiepingen verhief.
De nog bestaande houten gevels dagteekenen, voor het grootere deel, van de XVe en XVIe eeuw; zij behoorden doorgaans aan de burgerij en leverden dus weinig belang op voor de geschiedenis.
Reeds vroeger vindt men de woningen der adelen en rijken in steen of kareel gebouwd; sommige werden met torens bezet, andere met kanteelen voorzien: in één woord, deze waren in evenredigheid met den rijkdom of de macht hunner bewoners; gevolgelijk waren de houten gevels in de XVe eeuw menigvuldiger dan de steenen.
In de laatste helft van de voornoemde eeuw begon men de houten gevels met prachtige snijwerken te versieren. Men beitelde er beelden van heiligen, fantastische en zelfs onzedige voorwerpen op. Eenige dezer woningen, zegt M. de Coumon, heden zoo duister, zoo vervallen, waren met blinkende, gekleurde gebakken steentjes, tusschen het houtwerk ingeleid, waarvan de glinster het gebouw zeer verhief.
Het waren voornamelijk de lijsten en stijlen, die met zinnebeelden bekleed waren; somtijds vond men er versiersels of beeldekens, die den naam der woning of den aard der nijverheid of des handels van den bewoner te kennen gaven. Zoo zagen wij onlangs alhier op de markt eenen houten gevel afbreken, op wiens lijsten de voorwerpen, die door de tingieters gemaakt werden, uitgebeiteld waren: in het midden bevond zich eene figuur, die op verre na niet treffelijk was; eene getuigenis dat onze goede voorouders op dat punt niet al te kiesch waren!
Daar, ten dien tijde, de huizen niet, zooals later, een nummer droegen, dienden deze beelden dikwijls tot uithangbord; nogtans moeten wij doen opmerken, dat sommige uithangborden van dien tijd doorgaans aan kunstig bewerkte ijzers over de straat hingen.
Wij denken dat het huis, waarover wij hier handelen en dat op de Haverwerf staat, moet gebouwd zijn in de XVIe eeuw. Wij staven onze meening op deze redenen: In de XIIIe en XIVe en in de eerste helft der XVe eeuw moest het glas in de burgershuizen zeer schaarsch zijn, ten gevolge van den hoogen prijs dien men daaraan moest besteden. Gevolgelijk