Evenwicht der lichamen die in een vocht ondergedompeld zijn.
Het is gemakkelijk te begrijpen dat dit evenwicht niet bestaan kan, tenzij het gewicht van het ondergedompelde lichaam gelijk zij aan het gewicht van het verplaatste vocht, en dat het zwaartemiddelpunt van dit lichaam zich op de rechtstaande richtlijn der zwaartekracht bevinde. De visschen zijn in evenwicht in het water, aangezien ze aldaar in stilstand kunnen blijven; ook weegt een visch juist zooveel als het water waarvan hij de plaats vervangt. Hier wordt echter vereischt dat het evenwicht noch onstandvastig, noch onverschillig zij, en daartoe hebben de visschen een bijzonder tuig, zwemblaas genoemd, waarin een gas besloten is. Deze blaas van verschilligen vorm is onder de ruggraat geplaatst om de bovenste gedeelten van den visch te verlichten en aan de onderste meer zwaarte te geven, zoodat het zwaartemiddelpunt zich van onder bevindt, en aldus een standvastig evenwicht te weeg brengt. De zwemblaas dient ook nog om de visschen het klimmen en het dalen te vergemakkelijken. Daartoe is het voldoende dat zij den omvang hunner zwemblaas vergrooten of verkleinen door spierdrukking op het inbeslotene gas. In het eerste geval vergroot de omvang van hun lichaam, hetwelk diensvolgens betrekkelijk lichter wordt dan te voren; in het tweede vermindert deze omvang; ook wordt hun lichaam alsdan betrekkelijk zwaarder.
Dr F.-J. Matthyssens.