De Vlaamsche School. Jaargang 14
(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
Wapenschilden der abten van Tongerloo.Ga naar voetnoot1Nergens hebben wij eene volledige lijstvan de wapenschilden der abten van Tongerloo aangetroffen en, wij twijfelen er niet aan, nooit zal men er toe geraken ze gansch te volmaken. De volledigste die wij gezien hebben, is in een handschrift van het midden der voorgaande eeuw, dat benevens andere wetenswaardige zaken de wapenen behelst der Tongerloosche prelaten, voor zooveel, zegt de schrijver, zij hebben kunnen ontdekt worden. Het is hierop dat wij meest gesteund hebben om de volgende beschrijving te geven. De abdij van Tongerloo heeft het bovenstaande voor wapenschild, drie kepers van keel op gouden grond, en voor zinspreuk: Veritas vincit (waarheid wint.) Alles is bekroond met den abtelijken mijter en kruisgewijs geplaatste staven. Omstreeks het jaar 1130 werd de abdij gesticht, maar het was slechts bij het einde der XIVe eeuw dat hare abten het recht van mijter en bisschoppelijk gewaad te dragen van den H. Stoel ontvingen. Immers, volgens Sanderus,Ga naar voetnoot2 het was Joannes de Gravia, de XXIIIe abt die, de eerste zijns kloosters en de eerste onder al de abten der orde van Premonstreit in België die gunst genoot. Het schijnt echter dat de Gravia dit alleen voor zichzelven ontvangen had; zijnen opvolger Joannes Gerardi werd dezelfde waardigheid op nieuw en niet alleen voor hem, maar ook voor al zijne opvolgers toegestaan. Hetzij de vorige abten geene bijzondere wapens droegen, hetzij om welkdanige andere reden, voor de Gravia vinden wij geen aangeteekend buiten dit van Wilhelmus de Calstris, XVe abt, uit het edel huis der van den Calsteren van Leuven voortgesproten, voor denwelken het familiewapen is aangeduid. JOANNES DE GRAVIA, Tongerloo's XXIIIe abt, opent dus de reeks der abten wier wapenschilden wij meêdeelen. Hij droeg naastgaande wapen, op zilveren veld twee fazen, van keelGa naar voetnoot1 vergezeld in het hoofd van drie duifkens in sabel. Hij overleed op het einde van het jaar 1400, van zijne reis naar Rome ter gelegenheid van het jubelfeest nauwelijks teruggekeerd. XXIV. JOANNES GERARDI, van Sichem, heeft op azuren grond drie sterren van goud, twee in het hoofd en eene in de basis middelwaarts, waarop eene gekroonde ekster insgelijks van goud. Hij leefde aan het hoofd zijner geestelijke gemeente tot in het jaar 1428. XXV. THEODORICUS VAN HAREN, Gerardi's opvolger heeft dit voor wapen: Een azuren veld, waarop zes zilvere leliën geplaatst 3, 2 en 1, in den navel eene ster van goud. Den 19n Mei 1447 werd hij aan de liefde der zijnen ontrukt. XXVI. HENRICUS DE VOREN. Nevenstaande is zijn wapen; een tweehoofdige arend met opengespreide vlerken op gouden grond. Onder andere zijner werken verdient de stichting van het kapittel van Diest gemeld te worden. Hij overleed den 9 Oct. 1457. XXVII. HENRICUS DE KEMMINAGIO, werd na de Voren met de abtelijke waardigheid bekleed tot in het jaar 1470. Zijn wapenschild ontbreekt. XXVIII. De XXVIIIe onder Tongerloo's abten was JOANNES KINSCHOT, uit het edel geslacht van Kinschot bij Turnhout, gesproten. Zijn wapenschild, hiernaast afgebeeld, was eene dubbel getinneerde faas van sabel op zilveren veld. Hij stierf den 4 Januari 1477. | |
[pagina 114]
| |
XXIX. Op hem volgde WERNER VAN HALLER, die van het jaar 1477 tot 1487 Tongerloo bestuurde, en den 22 Juli van het laatstgemelde jaar door den dood werd weggerukt. Het wapen ontbreekt. XXX. JOANNES Ba VAN WESTERHOVEN. om zijne liefdadigheid de Vader der armen bijgenaamd, heeft het hiernevens afgebeeld wapenschild; op zilveren grond twee voldersschaven van keel, geplaatst eene in het hoofd links en eene in de basis rechts; het vrije kwartier van goud met boord van keel en beladen met eene duif van keel. Hij verwisselde het tijdelijke met het eeuwige den 18 November 1501. XXXI. Het wapen van PETRUS MANS VAN WESTERHOVEN is van zilver met twee leliën van sabel, eene in het hoofd links, de andere in de basis middelwaarts, het vrije kwartier van goud met boord van sabel en beladen met drie duifkens of meerlen, ook van sabel. Den 23 Augustus 1504 ging hij het loon zijner werken in de eeuwigheid ontvangen. XXXII. ANTONIUS T SGROOTEN van Oosterwijk. ‘Zijn wapen,’ zegt Sanderus, ‘is die groote beruchte lindeboom van Oosterwijks groote plaats en wederzijds afhangende hoefijzers; van eenen smid geboren, wilde hij immer zijnen nederigen oorsprong gedachtig zijn.’ Zijn wapenschild, hiermede overeenstemmend, heeft op gouden grond eenen lindeboom van sinopel met twee afhangende hoefijzers op zode van sinopel. Hij overleed in 1530. XXXIII. Het wapenschild van ARNOLDUS STREYTERS, draagt op gouden grond eenen keper van azuur met drie gouden leliën beladen. Het handschrift geeft zilveren leliën, de gouden toch schijnen de voorkeur te verdienen, gelijk wij ze bij de geschilderde beeltenis dezes prelaats opgemerkt hebben. Hij stierf te Mechelen in het refugiehuis van Tongerloo den 17 Augustus 1560. XXXIV. Het wapen van JACOBUS VELTACKER is dit: Op grond van sinopel drie klaverbladen in zilver; twee in het hoofd, een in het benedenpunt; in het middelpunt eene schulp ook van zilver. Hij overleed den 10 Augustus 1583 in 60jarigen ouderdom. XXXV. NICOLAUS MUDTSAERTS. Voor wapenteeken, zegt Sanderus, droeg hij volgens zijnen naam mutsaards of bundels, die bij de Romeinen zinteekens waren van keizerrijk en keizerlijke majesteit, maar voor hem zinnebeelden van druk en slavernij Het wapen van Mudtsaerts wordt dus verbeeld met keper van keel op gouden grond, verzeld van drie mutsaards. Voor zinspreuk: Fasces, Fasces. (Mutsaards! Mutsaards!) - Het dient hier aangeteekend te worden, dat wij bij dezes prelaats wapen, het eerst eene zinspreuk aantreffen. Hij stierf den 17 November 1608. XXXVI. ADRIANUS STALPARTS, van Hilvarenbeek, heeft voor wapenschild: op gouden grond een houten breed uiteenloopend kruis vergezeld van drie klaverbladen in sinopel. Wij geven een houten kruis, niettegenstaande dat het H.S. het in keel geschilderd draagt. De rede is de beschrijving ervan bij Sanderus die zegt, dat hij een houten kruis (Crucem ligneam) in zijn wapen droeg, hetgene samenstemt met de schildering bij de beeltenis van den prelaat geplaatst. Voor leus: Arida nutrit. (Het voedt het dorre). Deze prelaat bestuurde de abdij van 1609 tot 1629. XXXVII. THEODORUS VERBRAECKEN, heeft, gelijk Mudtsaerts, een wapen dat op den naam zinspeelt: Eenen keper van keel, vergezeld van drie braken (broies) op gouden veld. De spreuk is: Agendo et patiendo. (Met werken en lijden.) Abt geworden op het einde van 1629, stierf hij in 1644. XXXVIII. AUGUSTINUS WICHMANS, te Antwerpen geboren en zoo gunstig door zijne geleerde werken gekend, had nevensgaande voor wapen: In het hoofd, gouden zon op azuren grond; in het ondergedeelte drie arenden met opengespreide vlerken op gouden grond met de leus: Sicut aquila. (Als een arend.) Hij overleed in het jaar 1661 den 11 Februari. XXXIX. ALBERTUS URSINO DE PESCIA werd in Friesland geboren en behoorde langs vaderskant aan het edele geslacht Ursino of de Ursis de Pescia, uit de stad Pavia voortkomstig, langs moederskant aan de edele familie van Egmont. Wij denken in het wapen dezes prelaats zijne dubbele edele afkomst terug te vin- | |
[pagina 115]
| |
den. Het is gevierendeeld: in het 1e en 4e kwartier op gouden grond, boven een gekroonde arend met uitgespreide vlerken, onder een klimmende onteerde beer in natuurkleur; in het 2e en 3e, gouden grond gekeperd met zes stuks in keel (dit is het wapen der Egmonts) en daarbij boven een tornoeikraag met drie afhangers van dezelfde kleur. In de beschrijving dezes wapens hebben wij de plaatsnede gevolgd, die bij de opdracht van Craywinckels legende gevoegd is, en die eenigerwijze afwijkt van hetgene in het handschrift geschilderd is. De zinspreuk bij Ursino's wapen is: Post tenebras spero lucem. (Na de duisternissen hoop ik het licht.) Hij leefde weinigen tijd na zijne aanstelling; den 7 Maart 1663 verkozen, stierf hij op de pastorij van Rozendaal den 23 Januari 1664. XL. Dit wapen van HROZNATA CRILS, is gevierendeeld; in het 1e en 4e kwartier zilveren lelie op grond van azuur; in het 2e en 3e roos van keel op goud. Voor spreuk: Fundamenta ejus in montibus sanctis. (Zijne grondvesten op het heilig gebergte.) Hij was aan het hoofd der abdij van 1664 tot 1695. XLI. GREGORIUS PIÈRA, uit een Spaansch geslacht te Mechelen geboren, werd na Crils prelaat der abdij van Tongerloo. Zijn wapenschild is ook gevierendeeld; in het 1e en 4e kwartier, drie zesstaartige sterren van goud op azuur; in het 2e en 3e gouden grond met kruis van keel; op het binnenschild eene vliegende duif met gouden stralen, den H. Geest voorstellende op azuur. Zinspreuk: Discrete. (Met bescheidenheid.) Hij overleed den 17 September 1723. XLII. JOSEPH VAN DER ACHTER, op zijnen naam wellicht zinspelend nam voor leus: Festina lente (Spoed u traag), en voor wapen, een schild met vier kwartieren; op het 1e en 4e is een vliegende hert van zilver, op grond van keel, in het 2e en 3e eene schildpad van keel op zilver. (1724-1745.) XLIII. SIARDUS VAN DEN NIEUWENEYNDE te Borgerhout geboren, nam op zijn wapenschild van goud drie kepers van keel, dat is Tongerloo, en in de basis middenwaarts een vlammend hart insgelijks van keel. De zinspreuk is: Esto quod sis. (Wees wat gij zijt). In 1746 als prelaat aangesteld, leefde hij tot den 6 September 1779. XLIV. Het wapen van GODEFRIDUS HERMANS droeg op grond van azuur eenen keper van goud vergezeld in het hoofd van twee ossenhoofden en in de middelbasis van een liggend lam.
Hermans had het woord Patienter (verduldig) tot wapenkreet genomen. Wellicht voorzag of vreesde hij de schrikkelijke orkanen die de geestelijke gemeenten boven het hoofd dreven, onder wier bulderend gestorm geduld en moed zoo noodig zouden wezen. Getuige der Brabantsche omwenteling, wanneer hij zelf genoodzaakt werd zich voor eenigen tijd schuil te houden; ook moest hij het schrikgevaarte dat in Frankrijk opdaagde, ook in België zien losbersten. Dan, elkeen weet, wat er gebeurde; Tongerloo, de eeuwenoude en roemrijke abdij werd, gelijk andere kloosters, door de Fransche republiek in beslag genomen, hare goederen verkocht, hare religieuzen verjaagd en verspreid, en dit alles gebeurde in naam der zoo hoogklinkende Vrijheid, broederlijkheid en gelijkheid. Hermans stierf den 13n Juli 1799. - De uiteenverstrooide kanunniken dachten er niet aan, eenen nieuwen abt te kiezen; alleen zij stelden er eenigen hunner aan, die met den naam van regenten alles besturen zouden. Tongerloo was stoffelijk vergaan, als zedelijk lichaam hield het niet op te leven; een dag zou komen, waarop de verminkte boom wederom levendig zijne takken zou uitspreiden. 1830 had België zijne vrijheid teruggegeven; de overlevende kloosterlingen der abdij maakten er gebruik van om zich onder een opperhoofd, die den eenvoudigen naam van overste (superior) droeg, te vereenigen en te Broechem de eerste kiem van een herlevend Tongerloo aan te leggen. In 1840 traden zij het huis hunner voorvaderen wederom binnen onder geleide van den E.W.H. Evermodus Backx. Na dezes overlijden werd in 1867 de zeer eerwaarde JOANNES-CHRYSOSTOMUSDE SWERT tot superior der abdij gekozen. Dan, het behaagde den H. Stoel, bij decreet van den 14n Fe- | |
[pagina 116]
| |
bruari 1868 den overste der abdij wederom met den titel van abt te vereeren met al de gunsten en voorrechten die er mede verbonden zijn. Dientengevolge verkoos de zeer H.W. Heer de Swert een gevierendeeld wapen (hetwelk afgebeeld wordt aan het einde der voorgaande blz.); in het 1e en 4e kwartier het H. Hart van Jezus, verbeeld door een hart van keel met wond en ingeplant kruis op gouden grond, en in het 2e en 3e goud met drie kepers van keel, dat is de abdij van Tongerloo. De spreuk is: Mitis et humilis corde (Zacht en ootmoedig van harte). Moge hij vele jaren voor het heil der zijnen, naar het godlijk voorbeeld dat ons is voorgesteld, in zachtmoedigheid en ootmoedigheid des harten, zijn klooster besturen. F.W. |