De Vlaamsche School. Jaargang 14
(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijSchetsen van Nederlandsche Toonkunstenaars, meest allen tot hiertoe weinig of niet gekend.VISSCHER (Maria), bekend onder den naam van Tesschelschade, zuster der voorgaande, werd te Amsterdam, op 25 Maart 1594 geboren, en was eene der uitstekendste vrouwen van haren tijd; zij muntte uit in de zang- en dichtkunst. Hooft, die haar op het slot te Muiden ontving, heeft haar verscheidene dichtstukken opgedragen. Tusschen zijne brieven, gedrukt in 1671 te Amsterdam, komen er een groot getal voor, die aan Tesselschade en hare zuster gericht waren. Deze beminnelijke vrouw huwde den 20n October 1623 Allart van Krombalgh, een geacht man die in krijgsdienst was, en zich te Alkmaar vestigde. Vele dichters bezongen deze echtverbintenis. In 1634 overleed haar dierbare echtgenoot. Barlaeus en Constantijn Huygens dongen kortelings daarop naar hare hand, doch te vergeefs. Zij overleed te Amsterdam den 20n Juli 1649. Over Tesselschade lezen wij het volgende in het biographisch woordenboek van G. Gerrits: ‘Zij was aan hare oudste zuster een groot deel harer opvoeding verschuldigd, en werd hare waardige mededingster in kundigheden en talenten. Meer dan hare zuster met lichamelijke schoonheid bedeeld, overtrof zij haar daarenboven nog in kunstvaardigheid...... De Latijnsche gedichten van Barlaeus (van Baerle) bevatten eene reeks van stukjes getiteld: Tessalica. “Op het Muiderslot, waar de drossaart Hooft de fraaiste vernuften van dien tijd om zich verzamelde, verpoosde zij zich dikwijls van de zorgen aan den weduwelijken staat verbonden. Hoe gaarne zij daar gezien werd, blijkt uit Hooft's brieven, in een' van welke hij zegt: Als gij niet komt dan zullen het goud en zilver zijn luister, de groente hare vrolijkheid, de spijzen hare lekkernij verliezen, want zonder u is de vreugde niet volmaakt....” In 1646 trof Tesselschade een droevig ongeluk. Eene vonk uit eene smederij gevlogen doorboorde haar 't linkeroog, hetwelk zij daardoor verloor. Maria had het verdriet hare eenigste dochter en hare vrienden Hooft en Barlaeus te overleven. Zij vond haren besten troost in den godsdienst, doch het bleek alras dat de krachten harer ziel grooter waren dan die des lichaams.’ Hooft beschrijft hare talenten in de volgende verzen: Vat zij een diamant een kras
Spreken doet het stomme glas;
Ziet dien duim met goude draden
Maten kostele gewaden,
Vingers voeren pen, penseel,
Knokkels kittelen de veel.
Ziet dan gaat dat mondje weer
Met de noten op en neer -
't Oog zich aan de letters lijmen, -
De gedachten aan het rijmen, -
Tong zich krommen in den klank
Van den Romer en den Frank.
Hooft's Mengelwerken.
| |
[pagina 102]
| |
In de lijk- en grafdichten van J. Vos,Ga naar voetnoot1 te Amsterdam, bij G. Bosch, gedrukt in 1726, IIe deel, vindt men een stuk met den volgenden titel: | |
Doodt van Tesselscha Roemer Visschers.Dit lijkdicht van verscheidene bladzijden is te lang, om het hier in zijn geheel mede te deelen. Zij was ook eene dier vrouwen die op 't slot te Muiden bij Huygens of Hooft, haar talent deed waardeeren. De volgende verzen van J. Vos bekrachtigen dit gezegde: Op veldt- en akkergoôn, vervult door uw geween
Het omgeleege landt, op dat de naaste steên
Weêrgalmen op 't geluit van 't onverwachte klaagen:
Want Tessel, die de windt en koude reegenvlagen
Die uw gewasch bestreên, betoomden door haar toon,
Als zij te Muide zong, is nu in 't hof ter doôn.
Eindelijk in de Verscheidene gedichten van Vos is Tesschelschade het onderwerp van een lang gedicht, waaraan wij de volgende verzen ontleenen: | |
Aan Juffrouw Tesselschade Visschers, enz.Op beroemde Tesselschaade,
Stier uw stem naar 't puik der Riddren,
Daar men door de bus granaade;
't Overstarke Sas ziet siddren.
Vrees niet dat de klank zal smooren,
Zangen dringen zelf deur steenen.
't Oorlog zal haar ijzer' ooren
Zelver aan uw gorgel leenen:
Want de galm zal deur de drommen,
Deur het blixemen der klingen,
Dwars deur 't rammelen der trommen,
In de tent van Huigens dringen. Enz.
Op 't huis te Muiden, 1644.
C. Huygens schreef over hare kunst: ‘Wat seght ghij van uw luijt, uw boogh en uw clauwieren,
Die uw thien vingeren soo weten te bestieren,
Dat waer, ick meeste van tien sinnen tot de vijf,
Zij roerden in mij om het mergh van ziel en lijf;’
Alida Bruno, heeft het volgende grafdicht op Maria gemaakt: ‘Die Huijgens pen aen haer verstant
Gaf letter lof, vroeght aen haer handt
En naeld en pen en stem en keel
En diamanten en penseel;
Elk zal de konst van die hier leijdt
Toewijzen de onsterflijkheijt.’
VOLLENHOVE (Anna). Deze zangeres, rond 1650 te 's-Gravenhage geboren, was ons tot hiertoe onbekend. De dichter MoonenGa naar voetnoot2 heeft hare kunst vereeuwigd in de volgende verzen: | |
Op het zingen van Joffrou Anna Vollenhove.O Nachtegael, die in de haegen
Of in een hemelhooge abeel
Al 't pluimgedierte met uw keel
En zang kloekhartigh uit durft daegen,
Ik gae naer Anna, die geleert,
In maet- en zangveranderingen,
U levendigh en doot zal zingen,
Zoo haer geen schraele heescheit deert.
......
Zij zal zich lichtlijk laeten hooren
Op 't orgel van haer heldre keel,
Bekoorlijker, dan luit of veêl,
Die zielen ophangt bij haere ooren.
......
Hou op, vermeetle en trotse vogel,
(Zoo roept de graftnimf uit haer kil)
Hou op, alle eeuwen stom en stil;
Rep liever uw' gezwinden vlogel,
Om in eene overzeesche lucht,
Daer u geen Hagenaer zal hooren,
Uw maizang niemant meer bekooren,
Te treuren met een naer gezucht.
Of wilt ge uw kunst voor 't leste eens toonen,
Span al uw krachten wakker in,
Om d'aerdige overwinnerin
Met een triomfgezang te kroonen,
Zoo zal ik eeuwigh deeze gunst
In u, o boschvorstin, waerdeeren,
En eene lauwerkroon schakeeren,
Uw deugt ter eere en uwe kunst.
(1673) Anna Vollenhove huwde in 1674 den heer Geer. Kersseboom, secretaris der stad Oudewater. VOS (Jan), vader van Jan Vos, den dichter, moet ook een muziekliefhebber geweest zijn, blijkens de volgende verzen zijns zoons:
Jan Vos, mijn vader.
Hier sluimert Vos, een man zoo rijk van deugdt als jaaren,
Hij minde maatgezang, deurmengt met klank van snaaren.
Nu vangt hij het geluit der Englen in zijn oor,
Wie waare deugdt bemint verschijnt in 's hemels koor.
Grafdichten.
Vos moet eene dochter achtergelaten hebben die ook de zangmuziek beoefende. Haar broeder J. Vos schreef haar het volgende grafdicht:
Grafdicht op mijne zuster Anna Vos.
De doot heeft Annaas lijk in 't diepe graf doen dalen.
Haar brein was vol van geest; haar keel van nachtegaalen.
VOSS (Cornelia), dochter van G. Vossius, te Amsterdam, heeft zich verdienstelijk in de muziek gemaakt. Haar vader schrijft over haar in eenen brief aan Jan Meursius, dat zij veel muziekkennis had: omnis generis musices. Zij is verdronken, op het ijs rijdende, in het jaar 1638. VREDEMAN (Jacobus), geboren rond 1605, toonkunstenaar te Leeuwarden, alwaar hij muziek-onderwijzer was rond 1630 en nog verbleef rond 1670. Hij heeft te Leeuwarden uitgegeven: Musica miscelia a mescolanza di Madrigali, canzoni e villanelle a 4 e 5 voci, Leeuwarden 1630, in-4o. Abraham van den Rode, te Leeuwarden, drukte van hem in 1643, in-4o: Isagoge musicae, dat is corte, perfecte, ende grondige | |
[pagina 103]
| |
instructie vant principale Musijcke soo die in allen Collegien der selver const ghebruijk werden, ende inde voertreffelijcke groote schoole der stadt Leeuwarden. VREDEMAN (Michiel), denkelijk een broeder van den voorgaande, woonde te Arnhem in den beginne der XVIIe eeuw. Men heeft van dezen bekwamen violist gedrukt: Der violen cijther met vijf snaren, een nieuwe soorte Melodieuse inventie, twee naturen hebbende, vier Partijen spelende, licht te leeren half violen, half Cijther, zijnen naem met brengende, in allerleij musicke te speelen, sonder een note van de music te verstaen, so wel voor de violen of voor de Cijther, ettelicken musickstukken opgeset, ende in Tablatuer ghebracht, Arnheim, 1614, bij Jan Janssen, in-4o. Deze zonderlinge titel geeft ons geen groot gedacht van Vredeman's werk. Dat Vredeman in 1592 leefde en te Utrecht verbleef, kan het volgende uittreksel uit een register van transporten bewijzen: ‘1592. 17 No. Jan Cornelisz. knecht en neef, den tijd van omtrent acht-en-twintig jaren bij hem comparant Michel Vredeman, deser stadt borger, zijn handwerk van instrumentmaker, so fiolen als cithars, geëxerceert heeft.’ WIJNGAARD of WINGAARD (Antonius), beroemd Nederlandsch contrapuntist der XVIe eeuw, leerling van den bekenden Utrechtschen kapelmeester Obrecht.Ga naar voetnoot1 Denkelijk was ook Wijngaard te Utrecht woonachtig. Weinige schrijversGa naar voetnoot2 hebben dezen vermaarden man vermeld; volgens Fétis zou hij te Antwerpen geboren, er kapelaan-zanger geweest en in 1499 overleden zijn. Wij hebben echter hoegenaamd geen vertrouwen in die bewering, des te minder dat wij weten hoe ongeloofelijk onnauwkeurig vele van de door den heer Fétis bewerkte levensbeschrijvingen zijn. Was het niet de heer Fétis die van F. Volcke schreef: Cet artiste est mort à la Haye vers 1850, terwijl Volcke den 26n December 1827, dus 23 jaren vroeger overleed. En liet de heer Fétis den vermaarden werktuigkundige Winkel, door ons reeds breedvoerig herdacht, niet rond 1780 geboren worden in Holland, als nogtans officieele stukken bewijzen dat hij te Lippstadt in 1776 het licht zag. Doch keeren wij tot onzen kunstenaar terug. Wijngaard was in zijnen tijd meest bekend onder den naam van de Vinea. Glaréan geeft van hem in zijn Dodecachorde, twee motetten in vier stemmen. Welke plaats Wijngaard bekleedde, wanneer en waar hij overleed, welke werken hij voortbracht, desaangaande hebben wij niets kunnen vinden. Wij zien dien meester vermeld in eene nota, getrokken uit la Hollande musicale (1855), en die wij hier laten volgen: ‘Pour être aussi juste, aussi complet que possible, ajoutons encore comme appartenant au XVIe siècle, quelques réputations qui nous paraissent mériter une mention particulière parmi les maîtres hollandais que l'on a vus marcher avec honneur sur les traces des artistes les plus célèbres, et qui ont contribué pour une bonne part à des titres divers aux progrès de la science musicale en Hollande et à l'étranger. Aux noms de Wingaard (Utrecht), de Canisius (Nimègue), etc.’ ZWANEVELD (M.), componist te Amsterdam, op het laatst der voorgaande eeuw. Men heeft van hem: Polonaise pour le p.f., dédiée à la baronne Adrienne de Zuylen de Nyevelt, Amsterdam, bij J.-J. Hummel. Nr 1590 van den catalogus. Dit stuk van bevalligen aard, bevat eenige moeielijke figuren. Prijs fl. 0.16.Ga naar voetnoot1 ZWEERS (Jerome), denkelijk woonachtig te Amsterdam. Men gaf aldaar van hem uit in 1772: Cantica met noten, in-8o. Edw. Gregoir. |
|