De Vlaamsche School. Jaargang 14(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan mevrouw Van Ackere-Doolaeghe, bij het lezen van haar treurdicht: Moederdroefheid. Daar zal ook eenmaal God mij leiden, O graf, ontbind mij van de smart! 'k Zal minnende armen open spreiden En sluiten Robert weêr aan 't hart. Mw. van Ackere. Uw rouwzang heeft mij diep getroffen, O Dichteres, geschokt tot in de ziel; Uw wee ontsproot uit moederliefde, Om 't wreed gemis des zoons die u ontviel. Ja, laat uw droeve tranen vloeien; Ontlast uw dichterhart door 't treurig lied; Robrecht was u een troost, een balsem, Een engel in het aardsch verdriet. De gloed die u zoo vaak bezielde En godentoonen aan uw harp ontvrong, Straalde in zijn brein, ô Dichteresse, Hij ook was kunstenaar ofschoon nog jong. Maar toch wat is 't genot der wereld? Een ijdle droom die spoedig henen snelt. Heil hem, die door het wee gebogen, In God zijn eenge hope stelt. Verhef tot boven 't stargeflonker, Uw geest, vriendin, en ween voortaan niet meer; Stijg opwaarts uit dit aaklig duister, Uw kind leeft voort in hooger sfeer. Wees dus getroost; o beste moeder, Thans juicht uw zoon bij de englenschaar; Zijn deugd ontving des hemels krone En hoogst verblijd, wacht hij u later daar. L.-F. David. Aaltre, lauwmaand 1868. Vorige Volgende