De Vlaamsche School. Jaargang 14
(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijIets over de katten.‘Het kattegeslacht, dat als de grondsoort der verscheurende dieren kan aangemerkt worden, bevat niet alleen de eigentlijk gezegde katten, maar alle dieren, die zich door ronden kop, korte kaken, scherpe tong, kromme nagels, die zij kunnen terugtrekken, en zeer sterke tanden onderscheiden. Het vermogen dat zij bezitten om hunnen oogappel zamen te trekken of uit te zetten, laat hun toe zoowel bij nacht als bij dag te zien. Zij zijn allen zonder uitzondering wreede, meestal lafhartige roofdieren, die hunne prooi uit schuilhoeken bespieden en overvallen. De gewone of huiskat heeft kromme en scherpe nagels; zij klimt met vaardigheid en doet haren aanval met eenen sprong. In den wilden staat houdt zij zich in de bosschen op. Onder de tammen worden er van allerlei kleur gevonden. Hare diensten bestaan in het verdrijven van muizen en ratten; doch zij betoonen weinig gehechtheid voor degenen die haar voeden.’Ga naar voetnoot1. ‘De kat, met de tigers, luipaarden, leeuwen en panthers één geslacht uitmakende, is listig, valsch, wreed; - wordt zelfs om hare roofzucht als huisdier gehouden; is niet verbonden aan haren meester, bemint gemak, koesterende warmte en zindelijkheid. Het haar der katten is zeer electriek; daarom hoort men knisteren, en ziet men vonken, door haar over den rug te strijken; door dit te doen en haar te liefkozen, snorren of spinnen zij - iets aan de katten alleen eigen - hetwelk door twee dunne vliezen, in het bovenste van den gorgel uitgespannen, veroorzaakt wordt.’Ga naar voetnoot2. Zoo spreekt de natuurlijke geschiedenis over de kat, en gelijk men ziet, is het volstrekt geen vleiend portret, dat de natuurkenners van het door 't volk zoo geliefde huisdier maken. Hoevele hoedanigheden nogtans bezit niet onze huiskat, welke haar gunstig onderscheiden! En vooreerst - der schoonheid zij eer bewezen! - welk een bevallig diertje is zij niet! Van hoe menig poesje mag niet gezegd worden, dat zij lief is om te stelen! Bij welk ander dier treft men in zoo hooge mate rein- en zindelijkheid aan? Wie, meer dan zij, tusschen de viervoeters, heeft zooveel zwier, zooveel losheid, zooveel ongemaaktheid en vlugheid over hare bewegingen, als de poezele kat? Hoe bekoorlijk, hoe aanminnig weet zij zich niet voor te doen, wanneer zij eene zittende houding aanneemt! Hoeveel gezelligheid verleent zij niet aan den huiselijken haard, wanneer zij daar snorrend of spinnend bij nederzit. Wiens aandacht heeft het al niet eens getroffen, wanneer hij, des winters, in een stemmig gezelschap, koutend rond de warme kachel was geschaard, hoe de kat met eene schier menschelijke aandacht de sprekers beurtelings gade sloeg, hoe zij hen naar de oogen opzag en als het ware luisterde naar wat er werd gezegd. Het is gebeurd, dat als eene juffer sprak, deze half angstig werd, over de menschelijkheid waarmede de huiskat scheen toe te hooren wat zij zeide; ja, dat de angst der juffer groot genoeg was, om haar eene wijl haar gesprek te doen staken en haar te bewegen, het verzoek uit te spreken, dat men de kat zou wegjagen, die met menschenverstand haar de woorden uit den mond scheen te zien. Het is gebeurd, zeggen wij, dat men, na zich een oogenblik met dien jufvrouwen-schrik vroolijk te hebben gemaakt, de luisterende kat inderdaad van hare plaats verjoeg, maar dat men er toch niet in slaagde haar uit het vertrek weg te krijgen, en de kattenoogen eenige stonden later, nadat de redekaveling was hervat, hardnekkig sprekers en spreeksters begluurden. Ongetwijfeld is het aan zulke en dergelijke schijnbare deelnemingen van de kat aan menschelijke verrichtingen, dat het volksgeloof, welk de katten tooverkracht toeschrijft, zijnen oorsprong verschuldigd is. Vooral de zwarte katten plachten het voorrecht te genieten, voor tooverheksen te worden ge- | |
[pagina 61]
| |
houden. Al onze lezers kennen het boeiende verhaal van Hendrik Conscience, waarin de geestenbezweerder, aan het meisje, waarop eene kwade hand heeft gerust, de vrage toestuurt: ‘Hebt gij nooit eene zwarte kat gestreeld?...’ Overigens is het bekend, dat de oude Egyptenaren goddelijke eer aan de katten bewezen. De godin Isis verwaardigde zich zelfs de gedaante eener kat aan te nemen. Tusschen de oud-Egyptische overblijfselen heeft men vele vrouwenbeelden met stralende kattenhoofden gevonden. Van Mahomed weet men, dat hij zoodanig aan zijne huiskat was gehecht, dat hij liever een pand uit zijnen rok sneed, waarop zich het dier te rusten had gelegd, dan deszelfs slaap te stooren, en toen Petrarchus als kluizenaar was gaan leven, genoot niemand dan zijne kat de eer, zijne eenzaamheid met hem te deelen. De diensten, welke de katten aan de menschheid bewijzen, behoeven voorzeker niet te worden herinnerd; eene van de grootste rampen die de samenleving kunnen treffen, ware voorzeker de uitroeiing van het kattegeslacht, - ten minste wanneer de ratten en muizen niet gelijktijdig verdelgd werden. Een treffend voorbeeld daarvan, wordt aangehaald door den verdienstelijken Uilkens, in zijne Natuurlijke historie.Ga naar voetnoot1 Bij koninklijke verordening was, ter bevordering van de faizantenteelt, bevolen geworden, al de katten op het eiland Procida, nabij Napels, te vernietigen. Korten tijd nadat dit geschied was, vermeerderde er het ongedierte zoodanig, dat men niet alleen geene levensmiddelen en huisraden voor hetzelve beveiligen kon, maar de ratten en muizen zelfs de kinderen in de wieg aantasteden; zoodat dit bevel des konings, op het dringend verzoek der eilanders, weder moest ingetrokken, en, ter uitroeiing der ratten en muizen, katten op het eiland gebracht worden. Houttuin, bij wien men deze gebeurtenis insgelijks vermeld vindt, zegt dat de schade 4000 dukaten in één jaar bedroeg. Dat de menschen zelven, ook wel eens bij de kat te school mogen gaan, heeft vader van Alphen ons reeds van in onze jeugd geleerd. Wien staan de gemoedelijke versjes van den befaamden kindervriend niet nog helder voor den geest: Geduld is zulk een schoone zaak,
Om in een moeijelijke taak
Zijn oogwit uit te voeren;
Dit zag ik laatst in onze kat,
Die uren lang gedoken zat,
Om op een rat te loeren;
Zij ging niet heen voor zij de rat,
Gevangen, in haar klauwen had.
En hiermede genoeg over de kat, die, al wordt zij in onze streken niet geslacht en gegeten, zooals in China en Japan en elders misschien nog, voorzeker door niemand de eer van dit opstel zal misgund worden. Ofschoon - door niemand, is misschien wat veel gezegd. - Er zijn personen, die voor katten eenen eigenaardigen afkeer gevoelen. Addison geeft er in zijnen Spectator eenige vermakelijke voorbeelden van, die wij, ten besluite, zullen aanhalen, volgens de vertaling van P.-L. Leclercq:Ga naar voetnoot1 ‘de Kat gaf het gantsche gezelschap stoffe genoeg om te praten. De een hadt gezweet van angst op het gezicht van eene Kat; de ander had eene Kat gerooken, schoon zij verre van hem onder eene schenktafel verborgen hadt gelegen; een derde, die de kroon van al het Gezelschap spande, telde op hoeveele malen hy, op het zien alleen van eene Kat, van zich zelven gevallen hadt: Eindelyk zy (zegde) hy, ik zal u noch een onwedersprekelyk bewys by brengen van mynen Afkeer voor eene Kat. Het gebeurde my, toen ik eens door eene Straat van Londen ging, waar in ik nooit te vooren geweest was, dat ik schielyk eene wonderlyke flaauwigheit en benauwtheit voelde, waar van mij de oorzaak onbekent was, tot ik by geval naar boven zag, en bemerkte dat ik een uithang bordt boven my hadt, waar op eene Kat geschildert stondt.’ Wij hopen maar, als er tusschen onze lezers iemand is, die katten noch luchten noch zien kan, dat het onschuldig katte-beeld, welk aan het hoofd van dit opstel staat, op hem niet dezelfde werking moge doen, als de kat van het Londensche uithangbord op den Spectator-man. |