| |
Bescheeden rakende de schilderij ‘de Nood Gods,’ door Quinten Massijs.
Op bladzijde 127 van den derden jaargang der Vlaamsche School, hebben wij eene acte van het jaar 1511 medegedeeld, rakende het tafereel de Nood Gods, door Quinten Massijs voor het schrijnwerkers-ambacht geschilderd, en welk thans het museum van Antwerpen verrijkt. Wij geven nu eenige oorkonden in het licht, die betrekking hebben met den aankoop van Quinten's meesterstuk door het magistraat van Antwerpen gedaan. Andere stukken volgen die in verband staan met de herbouwing van het altaar der Besnijdenis-choor, in O.-L.-Vrouwenkerk van Antwerpen, welk het alombekend triptic hon tot aan den inval der Franschen, op het einde der XVIIIe eeuw, versierde.
| |
Acte uit de Stadsprotocollen van Antwerpen van het jaar 1580-92, fol. 134 vo, voor Schepenen Gielis Gerardi en Daniel van Ranst.
Jaspar Rovelascho ende Joseph De Smit, als tresoriers, ende Jan Comperis, als rentmeestere deser stadt, ende inder naeme des selver stadt, ende als omme tghene des naerbescreven is, ordonnantie hebbende van mynen Eerweerden heeren Burgermeesteren ende Schepenen deser stadt, blyckende byder acten daeraff zynde vander date des XXIIII daechs Novembris lestleden, geteeckent: J. Jacobeus, quam vidimus, ende daeraff den innehouden van woirdde te woirdde hier achter int eynde van dese geinsereert is, bekenden ende verlyden inder voorscreve qualiteyt, dat zy in vergheldinghe vanden tafereele vander ‘affdoeninghe vanden cruyce,’ eertyts gemaect byden ouden meester Quintyn, dwelck de dekens, oudermans ende supposten vanden scrynwerckers ambachte deser stadt, op heden date dese, met eenen anderen brieve voer ons gepasseert, overgegeven ende getransporteert hebben, den selven dekens, oudermans ende supposten vanden voerscreven scrynwerckers ambachte, in conformiteyte vande voerscreve ordonnantie, ende opte conditien ende restrictien daerinne begrepen, overgegeven, gecedeert ende getransporteert hebben, ghaven over etc., sine revocatione: ierst de vyfthiene Karolus guldenen, twee stuvers, een blancke ende drye myten brabants tsjaers, erffelicker renten, metten achterstelle daer aff, verloopen ende verschenen zedert sinte Mertens daghe in Novembri lestleden herwaerderen daeromme heer Coenraerdt Delvaille, riddere, als tresorier, vervangende Christoffel Proenen, oock tresorier, ende Lambrechts van Kessel, als rentmeester deser stadt, ende inden naeme derselver stadt opten IIIIen dach february anno XVc LXVIII terve gegeven hebben Niclaese Blomsteren, gelaesmaecker, ende Jehanne Speldorens, ejus uxori, een stuck lediger erven cum fundo et pertinentiis, groot wesende sesse roeden ende anderhalff vierendeel van eender roeden, gelegen aende zuytzyde vanden inganck vander ghulden vanden ouden voetboghe deser stad,
tusschen tcokerhuys vande selve ghulde, ex una, oostwaert, ende sinte Elisabetten ghasthuys erve, ex altera, westwaert, verschynende jaerlycx Martini in Novembri. Item noch de seventhiene Karolus guldenen ende vyfthien stuvers tsjaers erffelycker renten, metten achterstelle, zedert den XIIen Meye lestleden, daeromme Heer Jan Van Schoonhoven, riddere vervanghende Christoffel Proenen, als tresoriers, ende Vincent De Smit, als rentmeestere deser stadt, ende inden naeme derselver stadt, opten XXIIIen dach february anno XVc LXII terve gegeven hebben Janne Heymans, metsere, ende Adriana Dyns, ejus uxori, een stuck erven cum fundo et pertinentiis, groot twee roeden, drye vierendeelen ende vyftich voeten, ende breet, voer aen straete, XXXIX voeten, ende diepe tot aenden stadt wal XXIX voeten, gelegen in de straete streckende naerde Croonenborchpoorte tegens den wal vander stadt veste aldaer, tusschen thuys ende erve geheeten: den hertshoren, ex una, oostwaert ende thuys geheeten: het casteel van Grimberghen, ex altera, westwaert, comende achter suytwaert aen deser stadt wal, daer de voornoempte erfnemeren twee huysen op gemetst hebben, verschynende jaerlycx den XIIen dach Meye. Ende noch de vierthiene Karolus guldenen, vyff stuvers, een ort tsjaers, erffelyke renten, metten achterstelle daar aff verschenen zedert den XVIen dach January lestleden, daeromme de voorscreve tresoriers ende rentmeestere, vuytten naeme als vore, opten voorscreven XXIIIen dach february anno XVc LXII terve gegeven hebben den voerscreven Janne Heymans ende Adriana Dyns, ejus uxori, een stuck erve cum fundo et pertinentiis, groot twee roeden, een vierendeel ende LI voeten, ende breet oft lanck voer aen straete XXXII voeten ende een vierendeel, ende diepe XXIX 1/2 voeten, gelegen inde straete streckende naerde Crooneborchpoorte toe, tegens den wal vande vesten
aldaer, tusschen der voorscreven erffnemeren huysen ende erven ex una oostwaert, ende deser stadt andere erve ex altera westwaerts, comende achtere suytwaert aen deser stadt wal, daeroppe deselve erffnemeren gemetst, getimmert ende gemaeckt hebben twee huysen geheeten deene: den grenaetappel, ende dandere: het casteel van Grimberghen, verschynende jaerlycxden XVIen January, al prout litterae quas tradiderunt, droeghen oppe, te waerne etc.
XIX decembris 1589.
Hier naer volcht de voornoempde ordonnantie:
Alsoe tresoriers ende rentmeestere deser stadt, by laste ende commissie van mynen heeren Borghemeesteren ende Schepenen, zo verre hadden behandelt metten dekens, oudermans ende andere supposten vanden scrynwerckers ambachte alhier, dat zy te vreden waren der stadt over te laeten hun tafereel vander ‘affdoeninghe vanden cruycen,’ eertyts gemaeckt byden ouden meester Quintyn, mits daeraff hebbende vergheldinghe, sulcke alsmen met hen was overcommen, Soe ist dat mynen heeren Borgemeesteren ende Schepenen voerscreven, hebben geordonneert ende ordonneren mits desen, den voerscreven tresoriers ende rentmeestere, dat mits byden voerscreven dekens, oudermans ende andere supposten vanden voerscreven scrynwerckers ambachte der stadt behoorlicken voer Schepenen alhier
| |
| |
transporterende de voerscreve schilderye, metallen den rechten ende actien dwelck zy daerane hebben, de selve tresoriers ende rentmeestere hun weder sullen oversetten ende transporteren vander stadtweghen, eerst: eene rente van vyfthiene Karolus guldenen, twee stuvers, eenen halven, een ort erffelyck, beset op seker huys inde gasthuysbempden ghenaempt tcokerhuys, naest den ouden boghe, toebehoorende Niclaes Blomsteren, ende noch eene rente van XXXI guldenen, X stuvers erffelyck, beseth op seker huys gestaen in de straete streckende naer Croonenborchpoorte, toebehoorende Janne Heymans, beyde de voorscreve renten jegenwoirdelyck deser stadt competerende. Ende tsurplus, tot vyftich guldenen erflyck tegens den penninck XVIe, hun op te leggen ende te betalen in gereeden ghelde, ende der al op voerwaerde ende conditie dat die voorscreve vanden ambachte djaerlicx innecommen van de voorscreve twee renten selen gehouden zyn te verstrecken ende employeren tot onderhoudt van hunnen aultaer ende dienst Godts aldaer, tot welcken eynde mynen heeren hun oyck hebben geghunt ende ghunnen mits desen, den choor ende plaetsen metten bancken ende affschutsel die nu jegenwoirdelick zyn gebruyckende dye vanden ouden voetboghe, mitsgaders het taeffereel vanden ‘botschappe van onser Liever Vrouwe,’ jegenwoirdelicken staende inde heylighe Besnydenissechoor.
Actum in Collegio XXIIIIa Novembris anno XVe negenentachtentich. Geteeckent J. Jacobeus.
| |
Extract uit de Stadsprotocollen van Antwerpen van het jaar 1580-92 fol. 136. - Acte voor Schepenen Gerardi en van Ranst.
Jan van Meldre ende Henrick Colberch (sic), als dekens, Lenaert Clinckenborch ende Jan Culen, als oudermans vanden scrynwerckers ambachte deser stadt, pro se ende voorts als volcommelick ende onwederroepelick gemechticht van Jan Schenckel, Franchois Gast, Gielis Roelants cum suis, alle scrynwerckers ende gemeyne supposten vanden selven ambachte, omme tghene des naerbescreven staet te doene, blyckende by eenre procuratien in papiere gescreven, gepasseert voer Arnout Peeters, die men heet van Dam, openbaer notaris, in presentie van getuygen op den XVIIIen dach deser jegenwoirdiger maent Decembris, quam vidimus, ende daeraff den innehouden van woirdde te woirdde int eynde van desen geinsereert is, bekendenende verlyden, dicta qualitate, dat zy zo, mits sekere drye renten, bedragende tsamen XLVII Karolus guldenen, III stuvers, III myten brabants erflick, die mynen heeren tresoriers ende rentmeestere deser stadt, vuytten naeme der selver stadt, op heden, met eenen anderen brieve voer ons gepasseert, overgegeven, gecedeert ende getransporteert hebben tot behoeff van den voerscreven ambachte, als mits sekere somme van penningen die de selve tresoriers ende rentmeestere hen comparanten, tot behoeff als voere gereet, opgelecht ende betaelt hebben, overgegeven, gecedeert ende getransporteert hebben, gaven over, sine revocatione, den voerscreven tresoriers ende rentmeestere, tot behoeff van deser voerscrevene stadt, een tafereel vander ‘affdoeninghe vanden cruyce,’ eertyden ghemaect byden ouden meester Quintyn, den voerscreven ambachte toebehoorende, in onser liever Vrouwen Kercke alhier, op desselfs ambachte outaer aldaer gestaen hebbende, ende dat met allen den rechte ende actie die zy comparanten ende andere supposten vanden voerscreven ambachte daerane hadden ende houdende waren, ende bekenden dat zy, noch tselve ambachte, egheen recht oft actie meer daerane en behielden.
Hier naer volcht den teneur vande voerscreve procuratien:
Op heden den achthiensten Decembris inden jaere XVc negenentachtentich, comparerende voer my Aernout Peeters, diemen heet van Dam, openbaer notaris byden Raede van Brabant geadmitteert ende geapprobeert, Tantwerpen residerende, ende den getuygen ondergenoempt: Jan Schenckel, Franchois Ghast, Gillis Roelants, Hans Roelants, zyn sone, Joos Boots, Pauwels Goossens, Laureys Langman, Geeraert Janssens, Mattheus La Motte, Peeter Baetkens, Hans van Breda, Geeraert Gelmers, Marcus Gerrewyns, Michiel Gast, Jan Leemput ende Michiel Aertssen, alle scrynwerckers ende gemeyne supposten vanden selven ambachte alhier, dewelcke ierst lauderende, ratificerende ende approberende het accort ende conventie die de dekens en de oudermans vanden selven ambachte naergenoempt gemaect ende aengeghaen hebben met dese stadt van Antwerpen ende de regeerdersder selver, nopende het tafereel oft stuck schilderye van ‘sint Jan,’ den voerscreven ambachte toebehoorende, hebben voorts mechtich gemaect ende volcommen ende onwederroepelicken last ende bevel gegeven, gelyck zy zyn ghevende, mits desen, aende selve heure jegenwoirdige dekens ende oudermans, namentlick Janne van Meldert ende Henrick van Culenborch, dekens, Lenaert Clinckenborch ende Hans Culen, oudermans, omme van hennen ende des voerscreven ambachts wegen te ghaene ende te compareren voer Wethouderen deser stadt ende allomme elders daert van noode wesen sal, ende aldaer wettelicken, tot behoeff en de proffyte vander selver stadt, over te gheven te cederen ende transporteren tvoerscreven stuck schilderyen oft tafereel van ‘sint Jan,’ behoudelick dat, van deser stadt weghen, tot behoeff ende proffyte vanden selven ambachte, sullen getransporteert wordden drye partyen van renten, bedragende tsamen XLVII Karolus guldenen, III stuvers, III myten brabants erflick, diemen respective heffende is op sekere huysen byde Croonenborchpoorte gestaen, toebehoorende Jan Heymans, ende op seker huys in de
ghasthuysbempden, naest het cokerhuys vanden ouden voetboghe gestaen, ende de reste tot vyftich guldenen erflick toe, den selven ambachte in gereede penningen sal opgelecht ende voldaen wordden. Item den outaer ende choor metten thuyn, sitten ende anderssins, zo ende ghelyck den selven lest gebruyct is geweest by die vanden gulde vanden ouden voetboghe, mitsgaders oock tstuck schilderyen vander Gouwbloeme, al by de voorscreve stadt daervoere beloeft. Item te doene van heure ende des voerscreven ambachts weghen alle verthydenissen ende beloeften van garandt van noode wesende, alle des voerscreven ambachts goeden ende innecomen daer voere te verbinden ende te verobligeren; ende voorts alle tghene daer inne te doene ende te hanteren dat zy constituanten selver present ende voer ooghen wesende doen souden moghen. Gelovende in goeder trouwen te houdene overgoet, vast, gestentich ende van weerden, tallen daghen, alle tghene wes byde voerscreve heure dekens ende oudermans hierinne gedaen ende voortsgekeert sal wordden, sonder daertegens te commene oft te doene, in eenigher manieren. Sonder argelist. Dwelck aldus geschiede ten woonhuyse myns notaris voornoempt in Deverdeystraete alhier, Tantwerpenter presentien van Jan van Leempoel, borduerwerckere, ende Lodewyck Janssens, hoymaeckere, ingeseten poorters deserstadt, als getuyghen. Onder stont gescreven: in getuychenisse der waerheyt van tghene voerscreven is, hebbe ick notaris voornoempt myn gewoonelick handtteecken hieronder gestelt. Geteeckent: A. Peeters alias van Dam, notarius publicus.
XIX decembris 1589.
| |
| |
| |
Extract uit het Collegiaal Actenboek van de jaren 1717-1723.
martis: 29 augustij 1719.
Alsoo bij mijne Heeren is geresolveert vanden begonsten Autaer in deser stads Besnydenis Cappelle, binnen de Cathedrale Kercke, te voltrecken tot welcke vervoorderinghe is gecommitteert Joncker Jan Carel van Hove, dienende Buyten-Borgemeester, beneffens Joncker Paschael Vanden Cruyce, dienende Tresorier, ende om te vinden de onkosten van soo een loffelyk werck,
Resolutum dat men jaerlycx sal lichten eene somme van sesse hondert guldens vuyt de vier hondert ponden vlemsstaende ter dispositie van myne Heeren, ende dit soo langhe tot dat het voorscreven werck in staet sal syn.
| |
Extract uit het Collegiaal Actenboek van de jaren 1718-1723.
Hier volgt het Contract nopens den nieuwen marberen autaer in de H. Besnydenisse Cappelle, op desen tyt gemaeckt, met de resolutie Collegiael daerover genomen op den 29 Augusty 1719.
Compareerden ter Tresorye der stadt Antwerpen Joncker Jan Carel van Hove, Buyten-Borgemeester, Joncker Franciscus Hieronimus Gansacker, Binnen-Borgemeester, en de Joncker Paschasius Joannes Augustynus Vanden Cruyce, eersten Thresorier dezer selver stadt, ingevolge de resolutie Collegiael van 29 Augusti XVIIc negenthien, ter eenre, ende Alexander Van Papenhoven, ingenieur-belthouwer, binnen dese stadt, ter andere syden: welke eerste comparanten in henne voorschreve qualiteyt, bekenden aenbesteedt te hebben aen den tweeden comparant, die het naerbeschreven werk op de naervolgende conditien is aennemende bij desen, te weten: eenen marberen autaer, in deser Stadts Capelle van de H. Besnydenisse, in de Cathedrale Kercke van onse Lieve Vrouwe, binnen dese stadt, ende dat op de modelle daervan over veele jaeren ghemaeckt ende aan den voorscreven aennemer ter handt gestelt by den heere Thresorier onderteeckent, ende sal den selven autaer geheelyck moeten syn van witten geaderden marber, van de beste soorte, sonder eenige faute, waervoore van Stadtswegen aan den voorscreven aennemer sal worden betaelt de somme van vierthien duysent vyffhondert guldens courant gelt, welck voorscreven werck tot aen de capiteelen inclues, sal moeten in staet ende voltrocken syn voor ultima December van den toecomenden jare XVIIc twintich, ende het resterende werck tot het leste toe, sal moeten in staet ghemaeckt ende voltrocken wesen voor ultima December XVIIc eenentwintich, sonder eenigen langeren vuytstel; ende sal de Stadt naer haer behouden den marbel ende alle het oudt werck vanden nu staenden autaer; des sal oock wesen tot laste van de Stadt allen het metswerck ende smedewerck, dat tot desen nieuwen autaer van noode wesen sal; mede sal de Stadt oock leveren ende doen stellen de stellingen daer toe behoorende, ende sal de betalinge van de voorscreven somme geschieden in der manieren naervolgende, te weten: sesse hondert guldens
courant op nu contant; sesse hondert guldens in May toecomende van den jare XVIIe twintich; ende alsoo voorts, van jare tot jare, ieder jaer, in May, sesse hondert guldens, alles vuyt de vier hondert pondt staende ter dispositie van de heeren van het Magistraet tot dat de geheele somme sal wesen voldaen; ende alsoo de aennemers ordinaris hebben een derde contant op de handt, ende het 2e derde op de handt, als het 2e deel van het werck boven de capiteelen begonst wordt, ende het resterende derden deel, als het werck voltrocken is; soo is tusschen partyen nopende den interest veraccordeert dat gedurende het 1ste jaer betaeld synde als boven, de voorscreve tweemael sesse hondert guldens aen den aennemer voor interest verschynende ultima December XVIIc twintich, sal worden betaelt de somme van een hondert dryentwintich guldens, ende voor het 2e jaer in het werck wederom betaelt sal worden, als boven, sesse hondert gulden; sal voor een jaer interest van de twee derde deelen, verschynende ultima December XVIIc eenentwintintich, betaelt worden twee hondert sestig guldens; ende naer datum, mits dat het werck alsdan als boven sal voltrocken wesen, sal den interest vande resterende somme betaelt worden à drije per cento sjaers, mits afcortende, van tijde tot tijde, a rato de betalinge van de sesse hondert guldens, die als boven telcken jare sal gheschieden. Actum ter Thresorye den 1sten October XVIIe negenthien. Waren onderteeckent J.C. Van Hove, F.J. Gansacker, P. Vanden Cruyce ende Alexander Van Papenhoven.
| |
Extract uit het Collegiaal Actenboek van de jaren 1718-1723.
Gheordonneert te betalen aen Alexander Van Papenhoven, ingenieur-belthouwer, de somme van 123 guldens, idque wt de £ 400 vlems ter dispositie van myne heeren jaerlycks staende, over een jaer interest verschenen ultima December 1720, in conformiteyt van de conditie by het contract besproken, met dese stadt aangegaen nopende het maecken van den nieuwen marberen autaer in de Capelle van de H. Besnydenisse, in de Cathedrale Kercke van Onse Lieve Vrouwe, binnen dese stadt, in dato 1o Octob. 1719. Actum in Collegio den 2e May 1721, depost uit. January 1721.
Gheordonneert te betalen wt de 400 £ vlems ter dispositie van myne heeren jarelycks staende, aen Alexander Van Papenhoven, ingenieur-belthouwer, binnen dese stadt, de somme van 600 guldens, alsnu vervallen in conformiteyt van het contract met hem aangegaen op den 1e October 1719, over het maecken vanden aengenomen nieuwen marberen altaer in deser Stadtscapelle van de H. Besnydenisse inde Cathedrale Kercke deser stadt, wesende het 3de payement. Actum in Collegio den 27e May 1721.
Geordonneert te betalen wt de 400 £ vlems ter dispositie van mijne heeren jarelycks staende, aen Alexander van Papenhoven ingenieur-belthouwer, de somme van 260 guldens, over een jaer interest verschenen ultima December 1721, van de twee 3e deelen in conformiteyt van de conditie by het contract besproken met dese stadt aengegaan, nopende het maeken van den nieuwen marberen autaer in de Capelle van de H. Besnydenisse in de Cathedrale Kercke van onse lieve Vrouwe, binnen dese stadt, in dato den 1en October 1719. Actum in Collegio den 2 January 1n22.
P. Génard.
Wees niet verdrietig dat gij andere menschen niet kunt veranderen, zooals gij wel wenschtet, daar gij van u zelven niet eens kunt maken wat ge wil
|
|