De Vlaamsche School. Jaargang 14(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Een kinderdroom met half-vasten. Moeder, wilt gij eens wat weten? 'k Zal het nooit of nooit vergeten! Sinte Greef is onverwacht Mij verschenen dezen nacht. 'k Was er gansch bedremmeld van. Veel verouderd is de man, Doch nog frisch en wel te pas, Ik zag seffens wie hij was. Op zijn' pruik van kroezelharen, Die sneeuwwit gepoederd waren, Droeg hij eenen pluimen hoed, Van het fijnste suikergoed. Dan, 'lijk menige ouderlingen, Brilde hij door krakelingen; Doch wat mij verbaasde, was Dat hij zag door krenten-glas. Maar een puist (is dat geen zonden!) Had zijn bobbelneus geschonden. Zijn gewaad was anders kiesch, Op de borst het Gulden Vlies, 't Eerekruis en andere dingen; Aan de vingers gouden ringen; Aan de zijde een bandelier, 't Al van louter goudpapier. Voorts, 'lijk alle poppe-heeren, Droeg hij spekulatie-kleeren, Korte broek met gespen aan, Versch gebakken in de maan; Knoppen van kapittelstokjes, Kousen met choklade vlokjes, Schoenen gansch van massepijn Vol met lintjes van satijn. 't Overig was van 's gelijken: Edelsteenen zag ik prijken, Rood en purper, geel en groen, Al van Mankendoor's fatsoen. Maar wat mij het meest behaagde, Toen ik hem zoo al iets vraagde, Was dat ik van hem vernam, Dat hij van..... mijn moeder kwam. A. Reynen. Vorige Volgende