Slingers van verschillige lengte.
Deze slingers, wanneer zij in dezelfde hoeveelheid van de zwaarterichring verwijderd zijn, slingeren in tijden die evenredig zijn met den vierkanten wortel dezer lengten. Men bewijst dezen grondregel, wanneer men te gelijk laat slingeren slingers, welker lengten tot elkander zijn gelijk de cijfers 1, 4, 9; in dit geval zijn de tijden der slingeringen gelijk aan de cijfers 1, 2, 3. Inderdaad, men kan alsdan bemerken dat de slinger, wiens lengte gelijk is aan 1, in vergelijking gebracht met den slinger waarvan de lengte 4 is, twee slingeringen voor ééne doet, en dat hij drie slingeringen doet voor ééne, in vergelijking met den slinger wien lengte gelijk is aan 9. Het valt in 't oog dat hier de snelheid van beweging te gelijker tijd afhankelijk is van de zwaartekracht die den slinger doet dalen, en van de middenpunttrekkende kracht, door den
wederstand des draads vertegenwoordigd. Deze krachten maken met elkander eenen hoek uit iedermaal dat de slinger van de zwaarterichting verwijderd is, en deze hoek,
a of
b, wordt des te scherper, naarmate de slinger minder lang is, wel te verstaan, wanneer de verwijdering van de zwaarterichtlijn dezelfde blijve. Dit alles wordt door het hier nevenstaande afbeeldsel zeer duidelijk opgehelderd. Diensvolgens zal de werking der zwaartekracht grooter vermogen hebben, naarmate de slinger minder lang is, wat noodzakelijk de slingeringen moet verhaasten of derzelver tijd verkorten. Verders zullen wij doen aanmerken dat een lichaam, hetwelk volgens de rechtstaande richting van de middellijn eens cirkels valt, of volgens de richting van eene der koorden dezes cirkels, welke koorde in aanraking komt met het onderste der middellijn, deze twee