Des vaders zegen.
Eert uwen vader en uwe moeder,
opdat gij lang moget leven op de aarde.
Mijn zoon, mijn dierbaar kind, waar wildet gij toch henen!
'k Ben afgemat en oud, uw moeder is niet meer,
Mijn leên zijn onbekwaam om mij nog kracht te leenen,
En 'k zink na korten tijd in 't somber graf te neêr.
Waarom verliet gij mij, mij, hooploos en verlegen?
Gij werdt gewis de prooi van slechte kameraân;
Doch 'k schenk u, eer ik sterf, mijn' vaderlijken zegen,
Alsook vergiffenis van 't geen gij hebt misdaan.
Dra zal de hand des doods mijn' schedel komen breken,
Doch eer de laatste snik mijn borst ontsnappen zal,
Heb ik van d'Opperheer nog eene gunst te smeeken,
Ze is: dat Hij u vergeve en opricht na uw' val!
Uw' vader liet ge alleen, om een misdadig leven,
Onttrokken aan zijn blik, te leiden naar uw' zin,
Doch eer ik de oogen sluit, wil 'k alles u vergeven,
U mijnen zegen biên, en zeggen hoe 'k u min.
Mijn einde is reeds nabij; kom nader bij mijn sponde;
Kom! dat ik u omhelz'! - vergeet uw aaklig lot;
God schenkt vergeving steeds, als over zijne zonde
Men waar berouw gevoelt, verlaat der boozen rot.
Gij hebt uw vuige drift den vollen toom gelaten,
En tuk, op ijdle vreugd, verliet ge uw vaders woon;
Eer 't leven mij begeeft, wil 'k toch, moog' hij u baten,
U mijnen zegen biên, mijn teêrgeliefde zoon!
Nog eene laatste zaak heb 'k u, mijn zoon, te vragen:
Een weerelooze vrouw, een arm verlaten kind
Beleven in gebrek de kommervolste dagen;
Dit kind, het is uw kroost; die vrouw hebt gij bemind!
O! 'k smeek u thans voor haar en voor uw kind te gader:
Keer weder tot dien schat dien u de hemel gaf!
Ik sterf!... treed bij, mijn zoon... de zegen van uw' vader...
Verzelle u.... 'k zie u weêr... aan de overzij van 't graf!
Gent.
|
|